Boksdoorn Meestal gedoomde struiken met opgaande of overhangende takken; bladeren verspreid, kort gesteeld, gaafrandig; bloemen okselstandig, 1-4 bijeen met meestal 5-tandige kelk, niet met de vrucht meegroeiend; kroonbladen 5, evenveel meeldraden, vóór de kroonbladen uitstekend; vrucht een 1tot veelzadige bes.
Van dit geslacht zijn ongeveer 100 soorten bekend, bijna alle in subtropische gebieden voorkomend; bij ons komen slechts enkele soorten voor, welke alle bladverliezend zijn en een zonnige standplaats verlangen. Zij worden gebruikt voor het beplanten van zonnige hellingen; groeien ook zeer goed in onze duinstreken. Men kweekt Lýcium van zaad, van winterstek of door afleggen.