Korea, Mantsjoerije; 20-25 m.
Syn.: J. régia L. var. octogóna CARR..
Jonge twijgen geelbruin en glad, aanvankelijk zeer kort behaard, later geheel kaal; knoppen als die van J. sieboldiána, de eindknop iets langer en klierachtig behaard; bladeren 40-100 cm, bladspil aanvankelijk dicht behaard, later bijna kaal; 8-18 blaadjes, deze aan de voet min of meer scheef hartvormig, bladrand klein en stomp gezaagd, topblaadje lang gesteeld en breed elliptisch; ♀ bloemen in ongeveer 10 cm lange aren, met 5-10 bloemen.
Uiterlijk lijkt deze soort zeer veel op de vorige, zij wijkt hiervan af door langere en minder sterk behaarde bladeren; de groeiwijze is meer struikvormig of met een kort aangezette stam, de twijgen meer vertakt; bij de vruchtzetting zijn de trossen korter, terwijl de noot meer gelijkt op die van J. cinérea doch dieper gegroefd is.