N.-Perzië, Trans-Kaukasie; 10-15 m.
Synoniem: G. hórrida var. cáspica C.S..
Opgaand groeiende boom of hoge struik met een zeer dicht vertakte kroon. Jonge twijgen groen, kaal, zeer rijk gedoomd. Bladeren tot 25 cm lang, meestal enkel-, ook dubbel geveerd; blaadjes 12-20, 2-6 cm lang, naar de top van de hoofdbladsteel in grootte toenemend, top spits, bladrand bijna vlak en fijn gezaagd, bovenzijde frisgroen, onderzijde iets lichter, alleen de bovenzijde van de iets verbrede hoofdbladsteel zwak behaard.
Bloeit in Juni met ongesteelde bloemen in zeer dichte tot 12 cm lange trossen. Peulvruchten tot 18 cm lang, sikkelvormig, dunwandig en veelzadig.
De Kaspische Gledítsia gelijkt zeer veel op G. sinénsis, ook door de zeer dichte stand van de dorens op de stam en takken. Van deze is hij echter te onderscheiden door het grotere aantal blaadjes en de bijna vlakke bladrand.
