Z.-Europa, W.-Azië; 20 m.
De bloem- of pluimes is een langzaam groeiende soort, die zeer veel solitair, doch ook voor straatbeplanting wordt gebruikt. Oudere bomen vormen een brede, dichte kroon, terwijl de schors glad blijft. Van alle overige soorten is hij te herkennen aan de bijna zilverachtig grijze knoppen, de blauw-groene blaadjes met roestkleurig behaarde bladstelen, doch bovenal aan de riekende bloemen met kelk en smalle, aan de basis vergroeide kroonbladen in opvallend grote, meestal eindstandige pluimen.
Bladeren 20-25 cm lang, met 3-4 paar blaadjes en groter, meestal omgekeerd-eirond topblad; blaadjes 5-8 cm lang, 2-3,5 cm breed, ovaal, met toegespitste top en afgeronde of breed-wigvormig toelopende bladvoet, rand ongelijk gezaagd, bovenzijde kaal, onderzijde langs de middennerf bij de bladvoet roestkleurig behaard. Bloeit einde Mei in tot 12 cm lange, brede pluimen, bij mannelijke exemplaren de pluimen groter en losser; vruchten in grote trossen, zeer decoratief, met aan de top meestal uitgerande vleugel.
F.o.var. rotundifólia TEN. heeft gewoonlijk 2-3 paar blaadjes en groter, breed-ovaal of omgekeerd-eirond topblad; blaadjes 4-7 cm lang, 2,5-4 cm breed, beharing van middennerf en bladsteel als bij de soort, topblad soms geheel kaal.
F.o.var. juglandifólia TEN.; bladeren met 3-5 paar blaadjes en even groot, soms kleiner topblad; de laagst geplaatste blaadjes lancetvormig, overigens ovaal, vaak met de grootste breedte boven het midden en dan de top plotseling toegespitst; blaadjes 6-10 cm lang, 2,5-4 cm breed, bladsteel en middennerf bij bladvoet roestig behaard.