W.N.-Amerika; 25 m.
Synoniem: F.latifólia BENTH..
Opgaand groeiende boom, kenbaar aan de eerst dicht behaarde, donkergrijze twijgen, gegroefde, aan de voet nauwelijks verbrede hoofdbladsteel, spitseivormige, zeer kort gesteelde of zittende blaadjes en tamelijk grote vruchtvleugel, in de regel spits toelopend.
Twijgen rond, in het najaar aan de top behaard en met talrijke kleine lenticellen; bladeren tot 30 cm lang, met behaarde hoofdbladsteel; blaadjes 6-10 cm lang, 3,5-5 cm breed, rand bijna gaaf, bovenzijde donkergroen, zeer kort behaard, onderzijde lichtgroen, zacht behaard, zeer dicht langs de hoofdnerf;
pluimen kaal of spaarzaam behaard; vrucht 2,5 tot ruim 4 cm lang.