Himalaya; 40 m.
Jonge twijgen iets kantig, bruin, aan de top blauw-grijs, met kleine lenticellen; knoppen grijs, iets behaard. Bladeren met gewoonlijk 5-9 blaadjes en gegroefde, een weinig gevleugelde hoofdbladsteel;
blaadjes iets gesteeld, soms bijna ongesteeld; 8-15 cm lang, elliptisch of ovaal, met breed wigvormig toelopende bladvoet en toegespitste top, rand gezaagd, bovenzijde iets glanzend donkergroen, kaal, onderzijde langs de nerven behaard. Bloemen zuiver wit, met grote bloemkroon, in tot 25 cm lange eind- en okselstandige tuilen; vruchten tot 25 mm lang, aan de top iets ingesneden. Deze soort is vermoedelijk bij ons niet winterhard; in de Kew Gardens is een exemplaar dat ook van vorstschade te lijden heeft.