Chili; 2 m.
Synoniem: E.philippiána MAST..
In tegenstelling met alle overige soorten en vormen is deze bij ons volkomen winterhard en, als uitzondering, met in het najaar afvallende bladeren. Het wordt een vrij hoge struik met dunne, sterk overhangende, geel-bruine twijgen, kleine, omgekeerd eivormige bladeren en stervormige, witte bloemen in okselstandige trossen; als solitairplant of in kleine groepen, ook voor rotstuinen zeer aan te bevelen.
Twijgen geel-bruin, sterk afstaand of overhangend, geheel kaal; bladeren zeer kort gesteeld, 8-15 mm lang, 3-7 mm breed, spits, rand boven het midden fijn gezaagd, glanzend donkergroen, geheel kaal. Bloeit eind Mei-Juli met zuiver witte bloemen in 5-9-bloemige trossen; bloemen ongeveer 1 cm in diameter aan 2-3 mm lange bloemsteel; kelk met korte, stomp driehoekige kelkslippen; kroonbladen genageld, omgekeerd rond-eivormig, uitgespreid; meeldraden en stijl korter dan kroonbladen.
