Chili; 2 m.
Opgaand groeiende struik met rood-bruine, beklierde twijgen; bladeren 20-40mm lang, 8-20 mm breed, stevig, zomer- en wintergroen, omgekeerd eivormig, top spits, bladvoet wigvormig, rand fijn gezaagd, bovenzijde glanzend donkergroen, onderzijde lichtgroen, spaarzaam beklierd. Bloemen meestal 2-7 bijeen, rood of rose-rood; kroonbladen teruggeslagen; bloemsteel en kelk met klierpunten.