Struiken met verspreid staande, soms overstaande, zomergroene of zomer- en wintergroene bladeren;
bloemen 2-slachtig, meestal welriekend, in okselstandige bundels of trossen, of in eindstandige trossen of schermen; bloemdek met 4-delige zoom;
meeldraden en stijl korter dan bloemdek; vruchtbeginsel bovenstandig, 1-bokkig, vrucht een vlezige of lederachtige bes, 1-zadig.
Van dit geslacht zijn ongeveer 50 soorten bekend, die niet alle bij ons winterhard zijn, doch in het mildere klimaat van Engeland merendeels kunnen worden aangeplant. Zij zijn hoofdzakelijk afkomstig van Z.-Europa en Azië, de meeste bergbewonend.
Voor kweekwijze en het gebruik in onze tuinen zie men bij de beschrijving.
A. Bladeren zomergroen I. Bloemen okselstandig, 2-4 bijeen, purperrood, vóór de bladontwikkeling, met schutbladen en deze spoedig afvallend.
