Gewone brem M.- en Z.-Europa; 1-2 m.
Synoniem: Sarothámnus scopárius WIMM., S. vuIgáris WiMM., Spártium scopárium L..
De gewone brem, ook wel bezembrem genoemd, komt in ons land zeer veel voor op zand- en heidegronden, langs bosranden of spoordijken, in het laatste geval vooral veel langs de lijnen Amersfoort-Apeldoorn en Arnhem-Ede. In het voorjaar zijn de opgaand groeiende struiken overdekt met heldergele, vlindervormige bloemen, die jammer genoeg zeer vaak worden geplunderd door hen, die uit de grote steden naar buiten trekken en bij hun terugkeer grote bossen, soms aan fietsen gebonden, meenemen, welke meestal reeds verwelkt zijn voor zij hun bestemming hebben bereikt. Twijgen en takken opgaand, gegroefd; bladeren zeer kort gesteeld, 3-tallig of enkelvoudig, meestal omgekeerd eivormig, 5-15 mm lang, 4-7 mm breed, iets behaard; bloemen in Mei-Juni, heldergeel, 1-2 bijeen aan korte, behaarde stelen; vlag afgerond; kelk behaard, 2-lippig; peulvrucht tot 5 cm lang, plat, langs beide naden sterk behaard, donkerbruin tot zwart verkleurend.
C. s. var. péndulus NICH. heeft stevige, sterk afstaande of hangende twijgen en zeer grote, heldergele bloemen; vlag aan de voet iets bruin gestreept; soms ten onrechte als C. s. var. prostrátus voorkomend.
C. s. var. albus G. DON; bloemen klein, crème-wit, meestal aan het einde der twijgen.
C. s. var. sulphúreus NICH. heeft een meer gedrongen groeiwijze en zwavelgele bloemen.
C. s. var. andreánus DIPP. heeft dezelfde groeiwijze als de soort, eveneens met sterk opgaande takken en twijgen; de vleugels der tamelijk grote bloemen zijn rood-bruin getint.
C.s. var. andreánus DIPP. f. prostrátus HORT. wordt zeer vaak op stammetjes van de gewone gouden regen geënt en vormt dan een miniatuur treurboompje met bloemen als die van de variëteit. De natuurlijke groeiwijze is met sterk afstaande, enigszins kruipende twijgen.
C. s. var. andreánus-splendens HORT. is mooier dan de var. andreánus; de bloemen zijn zeer groot, vleugels geel met helderbruine vlek.