O.N.-Amerika; 10 m.
Synoniem: Bignónia radícans L., Tecóma radícans Juss..
Deze hij ons meest voorkomende soort heeft frisgroene bladeren en bloeit Juli-Augustus, soms nog in September met grote, oranje-rode bloemen in compacte trossen, welke zeer mooi tegen de donkergroene bladeren afsteken. Deze soort hecht zich ook beter dan de volgende soort.
Twijgen fijn behaard, olijfgroen, na het eerste jaar hechtwortels vormend, voornamelijk op de knopen;
bladeren oneven geveerd, met 9-11 kort gesteelde blaadjes; deze 3-6 cm lang, ovaal of breed-lancetvormig, met toegespitste top, bijna afgeronde of breedwigvormig toelopende bladvoet, rand grof gezaagd;
alleen onderzijde langs de nerven behaard. Bloemen 6-9 cm lang, kelklobben kort, scherp gepunt;
kroonbuis trompetvormig; kroonlobben afgerond, teruggeslagen; 4 korte meeldraden; vrucht ruim 10 cm lang, openspringend; zaden gevleugeld.
C.r. var. fláva REHD. bloeit met oranje-gele bloemen.
C.r. var. praécox C.S. bloeit in Juni met scharlakenrode bloemen.
C.r. var. speciósa Voss, meer struikvormig opgroeiend met slanke overhangende twijgen; blaadjes smaller en kleiner dan bij de soort; bloemen oranje-rood.