China; 5-8 m.
Bij ons zeer zelden voorkomende struik of kleine boom, met slanke, grijs-bruine takken en twijgen, een onregelmatige kroon vormend. Jonge twijgen een weinig glanzend lichtgroen, aan de top verspreid behaard, later kaal; bladeren 6-10 cm lang en even breed of iets breder, zeer dun, bovenzijde donkergroen en kaal, onderzijde lichtgroen en zwak behaard, in de nerfoksels en bij de bladvoet enigszins wollig behaard, 5-7-lobbig, de lobben smal toegespitst en tot boven de helft van het blad ingesneden, bladrand scherp gezaagd. Bloeit na de bladontwikkeling in opstaande trossen; bloemstelen kaal; vruchten met horizontaal afstaande vleugels. Vermeerderen door afleggen.