Japan; 10-12 m.
Hoewel hier zeer weinig voorkomend, is deze soort, mits op een enigszins beschutte plaats geplant, voldoende winterhard en zeer aanbevelenswaardig om als alleenstaande boom te worden aangeplant. Hij vormt een kleine boom met een brede, bijna regelmatig ronde kroon met grijze, gladde stam, bruin-grijze takken en behaarde, bruin-rode twijgen.
Bladstelen 4-10 cm lang; bladeren 8-12 cm lang en tot 16 cm breed, eerst aan beide zijden behaard, later bovenzijde kaal en donkergroen, onderzijde iets lichter en langs de nerven en in de bladoksels blijvend behaard, 5-lobbig, de lobben niet geheel tot op de helft van het blad ingesneden, lang-toegespitst en ongelijk groot getand, bladvoet hartvormig of zwak hartvormig. Bloeit vóór de bladontwikkeling, de ♂ bloemen met meerdere bijeen en zonder kroonbladen; vruchten groot, met vleugel tot 4 cm lang; vleugels onder een rechte hoek of meer naar elkander toegebogen.
A. d. var. purpuráscens REHD., Synoniem: A. purpuráscens FRANCH. et SAV., is een kultuurvorm uit Japan;
bladeren tijdens het uitbotten helderrood, in de zomer donkergroen, in het najaar met een mooie rode herfstkleur. Bloemen en vruchten eveneens aanvankelijk rood getint.
