Gepubliceerd op 17-01-2021

Stralingsgevaar

betekenis & definitie

o., het gevaar van blootstelling aan ioniserende straling.

© Als men een oplossing van complexe organische verbindingen in water bestraalt met ioniserende straling, dan vinden daarin vele chemische reacties plaats. Een plante- of dierencel is deels gevuld met een dergelijke oplossing. Blootstelling van levende cellen aan ioniserende straling heeft dan ook veranderingen in het inwendige milieu van de cel tot gevolg. Bij de optredende reacties kunnen giftige stoffen ontstaan of bepaalde voor de stofwisseling essentiële stoffen (b.v. enzymen) vernietigd worden. Bij een grote stralingsdosis zal de cel dood gaan. Hierop berust overigens de bestralingstherapie van kanker: door middel van bestraling tracht men alle cellen van het kankergezwel te doden.

Bij een mens zal het doodgaan van enige cellen of het onwerkzaam zijn van wat enzymen gewoonlijk geen blijvende schade met zich mee brengen. Er kan echter wel onherstelbare schade ontstaan als de chromosomen beschadigd worden, waardoor erfelijke informatie (genen) verdwijnt of verandert. In het laatste geval is er een vergrote kans op nakomelingen met een aangeboren afwijking. Ook kan ioniserende straling storingen teweegbrengen in de celdeling. Juist daarom zijn kinderen en m.n. het ongeboren kind extra gevoelig voor ioniserende straling. Ioniserende straling kan onderscheiden worden in röntgen-, gamma-, alfa- en bètastraling; de eerste twee zijn vormen van elektromagnetische straling (licht), de andere bestaan uit deeltjes (alfadeeltjes, resp. elektronen).

Röntgen- en gammastraling zijn erg doordringend en kunnen slechts door dikke lagen van een dicht materiaal (b.v. lood) tegengehouden worden. Röntgenstraling komt vrij bij röntgenopnamen en verder bij elektronenmicroscopen, beeldbuizen e.d. Gammastraling komt vrij bij bepaalde radioactieve processen (o.a. in kerncentrales). Alfa- en bètastraling komt vrij bij radioactieve processen (o.a. in radiologische preparaten). Alfaen bètastraling zijn veel minder doordringend, maar een groot gevaar wordt gevormd door alfa- en bètaradioactieve stoffen die in het lichaam terechtkomen. Sommige van deze stoffen verspreiden zich gelijkmatig door het hele lichaam (b.v. tritium), andere concentreren zich echter op bepaalde plaatsen (b.v. strontium-90 in het bot, jood-131 in de schildklier), waardoor plaatselijk zeer hoge stralingsdoses kunnen optreden.

Als eenheid voor de dosis ontvangen straling wordt de → rem gebruikt. Het Besluit Ioniserende Stralen (1963) geeft als toegestane doses (voor erkende radiologische werkers) 0,1 rem per week (gemiddeld over een jaar), 3 rem per kwartaal en 5 rem per jaar. Voor bepaalde lichaamsdelen zijn hogere doses toegestaan, b.v. voor de handen 38 rem per kwartaal of 75 rem per jaar. Heeft men een hogere dosis dan de wettelijke norm ontvangen, dan mag geen radiologisch werk meer verricht worden.

< >