v., het zoveel mogelijk elimineren van ruis bij het opnemen en weergeven van geluid.
Bij het vastleggen en weer reproduceren van geluid zijn diverse ruisbronnen in het spel. Men mag er meestal wel vanuit gaan dat het originele geluid verregaand ruisvrij is, maar zodra het omgevormd is tot een elektrisch signaal doet principieel ruis zijn intrede. Dit komt omdat elektrische stroompjes, die in hun sterkteverloop het geluidssignaal weliswaar zeer getrouw kunnen ‘afbeelden’, altijd in zekere mate onderworpen zijn aan onregelmatige fluctuaties. De fluctuaties zijn een afspiegeling van de toevalsprocessen die de bewegingen van de individuele ladingdragers (in dit geval elektronen) beheersen. Hoe minder ladingdragers bewegen, dat wil zeggen hoe zwakker het stroompje, des te duidelijker komt de onvoorspelbaarheid van de bewegingen van de individuele ladingdragers tot uiting. Het zijn deze onregelmatige stroomsterktewisselingen die via de luidspreker als -→ ruis hoorbaar worden. Men kan zeggen dat principieel elk elektrisch circuit (versterker, filter, telefoonkabel enz.) ruis toevoegt aan het verwerkte signaal.
Een andere bron van ruis is te vinden in de structuur van het materiaal waarin het geluid is vastgelegd (grammofoonplaat, tape, film e.d ). Zo zijn de magnetiseerbare deeltjes op een tape van niet-verwaarloosbare afmeting ten opzichte van de periode-afmetingen (‘golflengte’) van het geluid en ten opzichte van de spleetbreedte van de opname/weergavekop. Dit geldt m.n. bij cassetterecorders, waarbij spleetbreedten tot slechts 1 fan worden toegepast. De magnetiseerbare deeltjes vertonen overwegend een oriëntatiepatroon volgens het toeval, zodat bij het afspelen van de tape het signaal onderworpen is aan onregelmatige fluctuaties, die weer als ruis uit de luidspreker komen (‘bandruis’). Zo worden ook materiaalonregelmatigheden van grammofoonplaat en film als ruis weergegeven. Men zou het de ‘korreligheid’ van het geluiddragermateriaal kunnen noemen.
Bij de vastlegging en reproduktie van muziek blijken in de praktijk vooral ruissignalen van 1000 Hz en hoger het hinderlijkst te zijn, mede omdat de gevoeligheid van het gehoor in dit gebied het grootst is (→ luidheid, afb.). De eenvoudigste methode om bij de weergave ruis onhoorbaar te maken is: het weergaveniveau zo laag te nemen dat de ruis onder de gehoordrempel blijft. Hierdoor wordt echter tevens het maximum haalbare luidheidsniveau drastisch verlaagd, met andere woorden de dynamiek (d.i. de verhouding van de zwakste tot de sterkste passages) wordt rigoureus gecomprimeerd. Deze methode is dus onbruikbaar, zeker als men hifiweergave nastreeft, met andere woorden de originele dynamiek tracht te reproduceren. Bij het DNLsysteem (dynamic noise limiter) wordt langs elektronische weg een hoge-tonenfilter meer en meer ingeschakeld naarmate het algehele luidheidsniveau lager komt (→ DNL). Een belangrijke verbetering betekende de komst van het → dolby-ruisonderdrukkingssysteem, dat over de gehele wereld in licentie wordt nagebouwd, en waarvan inmiddels de derde, weer belangrijk verbeterde versie op de markt is.
Diverse nieuwe ruisonderdrukkingssystemen zijn er bijgekomen, o.a. Dyneq (Tandberg), HighCom (Telefunken/Nakamichi), Adres (Toshiba), Super D (Sanyo). Al deze systemen bieden het voordeel dat de dynamiek van de (cassette)band beduidend verruimd wordt (10-30 dB, ofwel ongeveer een factor 10), waardoor de signaal-ruisverhouding zeer veel gunstiger is geworden. Wel is het bij al deze ruisonderdrukkingssystemen noodzakelijk dat het geluid met hetzelfde systeem is opgenomen als waarmee het wordt weergegeven (achteraf toepasbaar is alleen DNL). ZO neemt b.v. het HighCom-systeem strikt logaritmisch op (de signalen komen dus niet lineair, maar als de wortel uit de sterkte op de band; een kwestie van computertechniek op een chip), hetgeen noopt tot een strikt kwadrateren bij de weergave, wil het signaal in zijn oorspronkelijke dynamiek terugkomen.
Het ruisprobleem is principieel afwezig bij → digitale signaalcodering, waarbij de sterkte van het geluidsignaal op uiterst korte tijdafstandjes gemeten wordt; de meetuitkomst wordt binair gedigitaliseerd. Deze reeks getallen kan volledig ruisvrij getransporteerd worden of op allerlei manieren bewerkt worden (versterken komt neer op het computermatig vermenigvuldigen van alle - of juist niet alle getallen, al naar men een bepaalde correctie wenst of niet).