De Friese terp Winsum Bruggeburen werd in de tweede helft van de 19e eeuw vrijwel geheel afgegraven.
Onder de vondsten die in de verzameling van het Fries Genootschap belandden, trok een aantal uit het begin van de eerste eeuw de aandacht, zoals een scherf van terra sigillata met stempel van Ateius en een aantal fragmenten van Romeinse amforen. De Duitse archeoloog K. Schuchhardt, die Winsum in 1906 samen met P.C.J.A. Boeles bezocht, achtte het mogelijk dat te Winsum het door Tacitus genoemde Castellum Flevum gelegen had. Boeles zelf spreekt van een Romeins zomerkamp, later door hem ook aangeduid als ‘de Romeinse wachtpost bij Winsum'. In 1997 werd, voorafgaande aan de bouw van nieuwe woningen, op instigatie van J. Scheffer door J. Bos van het Groninger Instituut voor Archeologie een opgraving gedaan. Opnieuw werden voorwerpen uit de vroege eerste eeuw aangetroffen, zoals terra sigillata en verschillende types amforen alsmede munten en ander Romeins aardewerk. De combinatie van deze voorwerpen is alleen bekend van Romeinse legerkampen en maakt Romeinse militaire aanwezigheid van korte of langere duur te Winsum heel aannemelijk. Dat de Winsumer nederzetting gedurende de Romeinse tijd een bijzondere kan zijn geweest, doet ook de voor Fryslân uitzonderlijke zilverschat vermoeden die in 1861 werd ontdekt. De borden en schalen werden helaas omgesmolten en slechts op basis van één bewaard gebleven fragment kan aangenomen worden dat de schat uit de vierde eeuw dateerde.
Zie: Galestin, M.C., ‘Winsum-Bruggeburen, first report on the Excavation. An early Roman outpost among the Frisians?', Palaeohistoria 41/42 (1999/2002) 435-467, 469-482; Bos, J.M. e.a., ‘Opgraving Winsum-Bruggeburen: Romeinen in Friesland!', Paleo-aktueel 9 (1998) 65-69; Friesland tot de 11e eeuw.