De traditioneel als oosterlauwers aangeduide handschriften zijn doorgaans ouder dan de wl.
Taalverschillen hebben soms met een verschil in ontstaanstijd te maken, en duiden dan niet op verschillen in dialect. Toch zijn die laatste er wel degelijk. Zie (& Westerlauwers Oudfries) met enkele karakteriserende elementen, die dus in het ol. Ofr. geheel of gedeeltelijk afwezig zijn. Het ol. Ofr. wordt verdeeld in twee groepen, die beide met de naam van de centrale rivier aangeduid worden: het Weser Oudfries (Riustringen) en het Eems Oudfries, behalve de taal van de zogenoemde Emsinger hss. ook die van diverse hss. en teksten uit de Ommelanden. Het meest gemarkeerd is het Weser Oudfries. Kenmerkend is een regelmatige distributie van korte vocalen in onbeklemde slotlettergrepen (vooral uitgangen): i en u na korte stamvocalen in open lettergrepen, e en o na (onder andere) lange stamvocalen. Hierdoor kan de kwantiteit van de stamklinker vastgesteld worden: bijv. in de datiefvormen hove ‘hoef' (lang) tegenover hovi ‘hof' (kort). Deze vocaalbalans is in modernere, inmiddels uitgestorven, dialecten uit het gebied bewaard gebleven. Enkele andere opvallende kenmerken: palatalisatie van -ei (uit germ. -ag) tot -Ä (dei ‘dag' dÄ); het telwoord siugun of sigun, tegenover sogen in Eems Ofr. en sawen, saun in wl. Ofr.; suffix van superlatief -ost. Het Eems Oudfries is minder gemarkeerd. Enkele kenmerken zijn diftongering van Ä“ voor d, l, n en th: feithe ‘vete', mein ‘algemeen'; in de Brookmer hss. unga i.p.v. gunga ‘gaan'; tsiurke ‘kerk' tegenover Weser Ofr. sthereke en wl. Ofr. ts(i)erke.
Zie: Bremmer Jr., R.H., An Introduction to Old Frisian (2009); Bremmer Jr., R.H., ‘The Geographical Division and Periodization of Old Frisian', in: Handbuch 602-606; Bremmer Jr., R.H., A Bibliographical Guide to Old Frisian (1992).