(Amsterdam 31.12.1846 - Hilversum 18.11.1919).
Voorman van de ‘oude' socialistische beweging. Luthers predikant in o.a. Harlingen (1870-1871). Uit protest tegen de Frans-Duitse oorlog (1870) richtte hij daar een afdeling van de Vredebond op. Hij steunde er de arbeidersvereniging die loonsverhoging vroeg en bemiddelde bij een staking in 1871. Eind 1878 noemde hij zich socialist. In 1879 trad hij af als predikant en gaf het weekblad Recht voor Allen uit. In 1882 werd hij leider van de Sociaal Democratische Bond. In 1887 zat hij zeven maanden in de cel wegens majesteitsschennis. In 1888 werd Domela Nieuwenhuis als kandidaat van de Friese Volkspartij in het district Schoterland als eerste socialist in de Tweede Kamer gekozen. Bond er o.a. de strijd aan tegen de gedwongen winkelnering in de venen. In 1890 sprak hij vijf maal voor de stakende veenarbeiders in Nij Beets. Kreeg in Fryslân als boegbeeld van de strijd om een andere maatschappij de erenaam ús ferlosser. In 1891 werd hij niet herkozen. Koos sindsdien voor de anti-parlementaire weg en in 1898 definitief voor het anarchisme. Als uiterste consequentie daarvan wees hij elke vorm van organisatie af, uitgezonderd plaatselijke ‘vrije groepen'. Wijdde zich na 1900 vooral aan publicistisch werk en liet in de politieke praktijk weinig meer van zich horen, al plaatsten de spoorwegstakingen van 1903 hem nog één keer op de voorgrond.
Wrk.: Van Christen tot Anarchist (memoires, 1910).
Zie: Stutje, J.W., Ferdinand Domela Nieuwenhuis (2012); Altena, B. (red.), ‘En al beschouwen alle broeders mij als den verloren broeder' (1997); BW VI; Meyers, J., Domela (1993); Frieswijk, J., e.a. (red.), Ferdinand Domela Nieuwenhuis (1988); Gedenkboek t.g.v. den 70sten verjaardag van F. Domela Nieuwenhuis (1916); www.parlement.com.