(Vrouwenparochie 14.8.1821 - Holwerd 15.1.1914).
Fries schrijver, ook enig werk in het Nederlands en het Bildts. Werd lid van de Krite Franeker van het Selskip (in of spoedig na 1844), maar brak in 1857 met het Selskip om het voor de leden verplichte gebruik van de Idunaspelling. Niettemin werd hij later voorzitter van het Selskip (1897-1903). Was aanvankelijk bakker te Spannum, maar leefde al sinds de eerste helft van de jaren 1850 van de pen, eerst mede als boekenventer van eigen en andermans werk in samenwerking met boekhandelaar en uitgever Ippius Fockens te Franeker, toen in combinatie met een betrekking als boekbinder bij uitgever Telenga aldaar (1856). Vanaf 1861 geheel zelfstandig te Holwerd. Calligrafeerde en schilderde op verzoek ook, schoorsteenstukken en huwelijksprenten. Auteur van een zeer groot oeuvre, bestaande in liederen, verhalen, kinderwerkjes, toneelstukken, romans en non-fictie. Genoot vanaf zijn eerste publicaties grote populariteit. Zijn liederen zijn meestal op wijzen van populaire eigentijdse volks- en straatliedjes. Maakte in de jaren 1850 de overgang naar het Modernisme, vertolkte sindsdien het vooruitgangsgeloof van zijn tijd, opgewekt, moralistisch en spotziek tegelijk. Beschreef treffend en precies het volksleven, speelde in op de actualiteit, schiep figuren als Haitskemuoi, Hantsje Pik en Seakele-boer. Was een rasverteller. Verwerkte veel Duitse volksliteratuur, enige invloed van Dickens lijkt waarschijnlijk, maar ook aan Nederlandse literatuur was Dijkstra schatplichtig. De Silveren Rinkelbel bijv. lijkt deels terug te gaan op Tot den bedelstaf van Sophia van Loon (Amsterdam 1856). Eelco Verwijs miste bezieling en verweet hem platheden.
Redacteur van De Bijecoer (1849-1895), De Frysce huesfrjeun (1850-1869, tot in de titel de Friese tegenhanger van een dergelijk tijdschrift van J.J.A. Goeverneur), het mengelwerk in het Friesch jaarboekje of almanak van Schierbeek en in andere almanakken (1866), Fryske nysbode (1864-1865), het Nederlandstalige jeugdtijdschrift Friso (1866-1868), met O. Stellingwerf samen het Friesch Volksblad (18761883), de Fryske Skoeralmanak (1877-1909) en Sljucht en rjucht (1890/1897-1914). Begon in 1860 samen met Tjibbe Gearts van der Meulen Winterjounenocht (1860-1885), later met Gerben Colmjon (1864) en Auke Boonemmer (1870), na 1876 meest alleen. Bezorgde met hulp van A. Telting een bloemlezing uit het werk van Gysbert Japix (1853), gaf bloemlezingen uit de Friese literatuur uit, schreef een standaardwerk over het Friese volksleven en was in opdracht van de provincie redacteur van het Friesch Woordenboek (1885-1911). Douwe Kalma vond in hem belichaamd wat hem in de Friese literatuur van de zgn. volksschrijvers tegenstond.
Wrk.: Doaitse mei de Noardsce balke (1848, meermalen herdrukt); De silveren rinkelbel (1856, vele herdrukken, waaronder in de Fryske Klassiken); De timmerknecht van Klaverterp (1858); In ûtfenhûser by de bakker (1860, vele herdrukken); De Frîske Thîl Ulespegel (1860, 1862, met herdrukken); Uit Frieslands volksleven (1892, 1896); In dei fan plezier (bloemlezing Y. Poortinga uit de verhalen, 1971); 'n Rare koridon en andere Bildtse verhalen (verz. door S.H. Buwalda, 1983).
Zie: Breuker, Ph. H., Opkomst en bloei van het Friese nationalisme 1740-1875 (2014); WN (Zondergeld, G.R., 1989, met latere wijzigingen); T. Riemersma, Proza van het platteland (1984) passim; Molen, S.J. van der, ‘En ús Harke mei syn kleare kop' (65 jier Winterjûnenocht) (1984); Schaaf, S. van der, ‘De Frîske Nysbode', IB XLIII (1981) 93-100; Breuker, Ph.H., ‘De Fryske literatuer fan útjowerskant bisjoen', Fs. Tabe Beintema (1980) 31-49; Mar ik silstride. Persoan, libben en wurk (1971; red. F. Dam e.a.); Kalma, J.J. e.a. Waling Dykstra-bibiografy (1970; sec. lit., hss. en brieven); Dijkstra, J.W., Waling Dijkstra, Syn libben en syn wurk (1949); Kalma, J.J., ‘De boarnen fen Waling Dykstra syn mearkes', IB V (1943) 40-44; Paden IV 516-524; Molen, S.J. van der, ‘De boarnen fen W. Dykstra's Uit Frieslands Volksleven', IB I (1938-39) 119-122, II (1940) 146-150; Paden II128-156, 184-191, 269-272, 408-412; Kalma, D., De Fryskeskriftekennisse (1939) 7-11; id. (1928) 5-15; Verwijs, E., ‘Bibliographisch album', De Gids april 1866, 194-204 (met reactie van Dijkstra en G. Colmjon in: De Tijdspiegel 1866 II 569-574).