Gepubliceerd op 04-08-2020

Zigt

betekenis & definitie

Zigt, o. gmv. het zien, vertoon; op -, bij vertoon van (dezen wissel); betaalbaar acht dagen na -, acht dagen na vertoon.

*-BAAR, bn. en bijw. (-der, B. ...arer, -st), -LIJK, bijw. gezien kunnende worden, waarneembaar door de oogen; (fig.) helder, duidelijk, klaar, blijkbaar.
*-BAARHEID, v. gmv. eigenschap van hetgeen gezien kan worden; (fig.) blijkbaarheid.
*-EINDER, m. gezigteinder.
*-KUNDE, v. gmv. gezigtkunde.
*-MAARTKRUID, o. gmv. zek. plant.

< >