Gepubliceerd op 04-08-2020

Hoofd

betekenis & definitie

Hoofd, o. bovenste deel van het menschelijk ligchaam, (bij dieren kop); (zeew.) door kunst aangelegde haveningang; begin, aanhef (van eenen brief, van een folio in het grootboek); aanvoerder, opperhoofd (eener partij, van een leger enz.); de paus is het - der Kerk; een fraai -;, een kaal -; zich een gat in het - loopen of stooten; van - tot voeten (van top tot teen) gewapend; zijn - (zich koppig) toonen; het - laten hangen, neêrslagtig zijn; mijn - loopt mij om, ik ben overladen van zorg, - in groote verlegenheid; de kogel ging door zijn -; (fig.) dat is mij geheel door het - gegaan, ik heb het vergeten; niet wel in (of bij) het - zijn; de wijn stijgt (of vliegt) hem naar het -; (spr.) veel -en, veel zinnen, hoe meer menschen, hoe meer verschil van meening; zich aan het - der beweging stellen, de leiding van eenen opstand of een oproer op zich nemen; het - in den schoot leggen, zich onderwerpen; zijn eigen - (zin) volgen; het - (wederstand) bieden; het - stooten, in zijne pogingen schipbreuk lijden; iem. van - tot voeten bekijken of opnemen; het - opbeuren, moed vatten; dit hangt hem boven het -, hij staat aan dat gevaar bloot; de - en bij elkander (of bijeen) steken, zich onderling verstaan; het - staat hem niet, hij is kwaad geluimd; wat zal mij nog over het - waaijen, welke ongelukken zal ik nog moeten verduren; twee -en onder ééne kaproen, ééns van zin, ééns in boozen toeleg; breek mij het - niet langer, plaag mij niet meer; iem. iets naar het - (in het aangezigt) werpen; iem. eene beleediging naar het - werpen (ruw toevoegen); dat verlies is hem in het - geslagen, hij heeft er het verstand door verloren; hij stond als voor het - geslagen (bedremmeld); dat is een goed -, een man van verstand; iets uit het - (van buiten) opzeggen; het wil hem niet in het -, hij kan het niet vatten, - begrijpen; iem. het - op hol brengen, zie HOL; zijn - neêrleggen, sterven, verscheiden; met opgeheven - e, trotsch, fier; wij betaalden zooveel per - (voor ieder); uit dien -e, om die reden; uit -e, omdat, dewijl.

< >