Afsabelen, bw. gel. (ik sabelde af, heb afgesabeld), met de sabel neêrhouwen.
*...SABELING, v. gmv.
*...SCHAAFSEL, o. gmv. wat bij het schaven (van hout enz.) is afgevallen.
*...SCHADUWEN, bw. gel. (ik schaduwde af, heb afgeschaduwd), door schaduwen afbeelden, een schaduwbeeld maken; schaduwen; (fig.) duisterlijk afbeelden, toekomstige gebeurtenissen verbloemd aanduiden.
*...SCHADUWER, m. (-s).
*...SCHADUWSTER, v. (-s).
*...SCHADUWING, v. (-s).
*...SCHAFFEN, bw. gel. (ik schafte af, heb afgeschaft), doen ophouden, vernietigen; afdanken; ontslaan (uit de dienst).
*...SCHAFFER, m. (-s); (ook fig.) voorstander der afschaffing van sterken drank of van de slavernij.
*...SCHAFFING, v. gmv. -SGEZIND, bn. (-er, -st). -SGENOOTSCHAP, o. (-pen).
*...SCHAMPEN, ow. gel. (ik schampte af, ben afgeschampt), even raken en afglippen.
*...SCHAMPER, m. (-s).
*...SCHAMPING, v. (-en).
*...SCHANSEN, bw. gel. (ik schanste af, heb afgeschanst), door schansen afzonderen, met schansen omringen.
*...SCHANSING, v. (-en).
*...SCHAVEN, bw. gel. (ik schaafde af, heb afgeschaafd), met eene schaaf af- of wegnemen; afronden; (fig.) zich het vel -, (door stooten enz.) de opperhuid bezeeren.
*...SCHAVING, v. (-en).