Gepubliceerd op 04-08-2020

Afkaatsen

betekenis & definitie

Afkaatsen, bw. gel. (ik kaatste af, heb afgekaatst), eenen kaatsbal verwijderen; doen terugstuiten; (fig.) afweren.

*...KAATSEN, m. (-s).
*...KAATSING, v. (-en).
*...KABBELEN, bw. ow. gel. (ik kabbelde af, heb afgekabbeld), kabbelende wegnemen, - uithollen, -ondermijnen; het water kabbelt de dijken af; murmelende stroomen.
*...KABBELING, v. gmv.
*...KAKELEN, bw. ow. gel. (ik kakelde af, heb afgekakeld), door praten afweren of te keer gaan; ten einde babbelen.
*...KAKELING, v. gmv.
*...KALKEN, ow. gel. (ik kalkte af, heb afgekalkt), (mets.) de muur kalkt af, de kalk laat los en valt in schilfers af.
*...KALKING, v. gmv.
*...KALVEN, ow. gel. (ik kalfde af, heb afgekalfd) ophouden met kalven; (fig.) ophouden met braken; (ook) gedurig doorbraken.
*...KAMMEN, bw. gel. (ik kamde af, heb afgekamd), door kammen wegnemen; wegschieten (eene borstwering enz.); afgekamde wol, gereinigde wol.
*...KAMMER, m. (-s).
*...KAMMING, v. gmv.
*...KAMSTER, v. (-s).
*...KANTEN, bw. gel. (ik kantte af, heb afgekant), de kanten of hoeken wegnemen.
*...KANTER, m. (-s).
*...KANTING, v. gmv.
*...KAPPEN, bw. gel. (ik kapte af, heb afgekapt) = AFHAKKEN; verkorten (een tooneelstuk vóór de opvoe- ring);@#(taalk.) wegnemen (eene letter); ten einde kappen (het haar).
*...KAPPING, v. (-en). -STEEKEN, ('b.v. een' in de plaats van eenen).

< >