Een van de vier evolutionaire hoofdlijnen van de placentale zoogdieren; dieren die in Zuid-Amerika evolueerden
Nadat tijdens het Eoceen de Placentalia toenamen in soortenrijkdom en Afrika zich had losgemaakt van Laurazië, begon ook Zuid-Amerika los te komen van Afrika. De dieren op dat continent ondergingen hun eigen evolutie, gescheiden van Afrika, Azië en Europa, en ook gescheiden van Noord-Amerika dat toen nog aan Europa vastzat.
Dit leidde tot een bijzondere fauna, de Xenarthra. De naam slaat op de “merkwaardige gewrichten” tussen de lumbale wervels. Vroeger werden deze dieren Edentata genoemd (tandlozen), maar daar werden ook de aardvarks toe gerekend. De tandloosheid van de Afrikaanse aardvarks en de Zuid-Amerikaanse Xenartha is echter te beschouwen als een voorbeeld van convergente evolutie, want aardvarks horen fylogenetisch bij de Afrotheria.
Tot de Xenartha behoren drie (levende) groepen: gordeldieren (Cingulata), luiaards en miereneters; de laatste twee worden samengenomen in de orde Pilosa. De Xenartha vormen in de fylogenie de tweede afsplitsing van de Placentalia, na de Afrotheria. Dit klopt met het scenario van continentale drift. Net als de Afrotheria hebben de Xenartha geen scrotum (testicondie), geen appendix aan de blindedarm en een placenta van het hemochoriale type.
Overigens is de fauna van Zuid-Amerika later ook verrijkt met primaten en knaagdieren die erin geslaagd zijn om via eilanden in de Atlantische oceaan van Afrika naar Zuid-Amerika te komen; deze behoren echter tot de Euarchontoglires, niet tot de Xenartha. Vanaf 2,8 miljoen jaar geleden, toen Noord- en Zuid-Amerika contact maakten, zijn de Zuid-Amerikaanse en Noord-Amerikaanse fauna’s deels gemengd. Xenartha zoals grondluiaards hebben nog lang geleefd in Noord-Amerika, totdat de mens daar arriveerde.