Encyclopedie van de evolutiebiologie

Prof. Nico M. van Straalen (2019)

Gepubliceerd op 15-11-2019

Trachea

betekenis & definitie

Luchtpijp; buisvormige verbinding tussen de keelholte en de longen, bij longvissen en op het land levende gewervelde dieren; stelsel van naar buiten openende inwendige kanalen bij geleedpotige dieren

Alle gewervelde dieren met een long hebben een trachea (enkelvoud) om lucht aan en af te voeren. Ze begint in de keelholte; het eerste gedeelte heeft een speciale vorm, de larynx. De trachea splitst in de borstkas in twee hoofdbronchiën die zich vervolgens opdelen in de talloze kleine bronchiën van de longen.

De trachea is net als de long zelf afgeleid van het darmkanaal en heeft dus een endodermale oorsprong. In de embryonale ontwikkeling ontwikkelt zich aan de ventrale zijde van de voordarm een uitstulpsel (blindzak of diverticulum) dat naar achteren toe splitst in twee zakjes die zich sterk gaan vertakken en de longen vormen. Uit het voorste ongepaarde gedeelte ontwikkelt zich de trachea.

De nauwe relatie tussen de voordarm en de longen is terug te voeren op de Osteolepiformes, een groep uitgestorven vissen verwant aan de huidige longvissen. Deze hadden behalve kieuwen ook een eenvoudig respiratoir orgaan als aftakking van de voordarm. Terwijl die structuur bij amfibieën een long geworden is, is hij bij de vissen omgevormd tot zwemblaas. Bij verschillende vissen, o.a. karpers, forel, haring, meerval en paling is de verbinding met de farynx nog herkenbaar als pneumatische ductus. Onze long is dus homoloog met de zwemblaas van de vissen en onze trachea met de pneumatische ductus. Maar de zwemblaas is niet de voorloper van de long.

Met trachea (meervoud) wordt ook het tracheeënstelsel van insecten aangeduid. Dit zijn inwendige buisjes van chitine die openen in de huid. Ze zijn niet homoloog met de trachea’s van gewervelde dieren.