Parafyletische verzameling soorten, over het algemeen uitgestorven, die de basis van een fylogenetische boom vertegenwoordigt en waaruit een kroongroep van levende soorten voortkomt
Elke fylogenetische boom of cladogram is te splitsen in een kroongroep en een stamgroep. De kroongroep zijn de levende soorten, waarvan men de oorsprong wil onderzoeken. De rest van de boom, waar de kroongroep als een onderverdeling binnen valt, noemt men de stamgroep. De stamgroep is noodzakelijkerwijs parafyletisch, want de kroongroep die er eigenlijk binnen valt wordt er uit gehaald. De hele boom (kroongroep plus stamgroep) heet in deze systematiek de “pan-groep”.
Het onderscheid tussen kroongroep en stamgroep komt uit de cladistiek. Het is een manier om soorten die evolutionair samenhangen, een groot aantal apomorfieën delen en met elkaar monofyletisch zijn, te onderscheiden van de uitgestorven zustersoorten, die ook tot die groep gerekend zouden kunnen worden, maar geen levende nakomelingen hebben.
Bijvoorbeeld: alle levende vogels vormen samen een kroongroep (Neornithes); ook enkele uitgestorven vogels zoals de moa uit Nieuw-Zeeland worden daar in meegenomen, maar de oervogel Archaeopteryx hoort er niet bij omdat dat een aparte lijn is die teruggaat op een eerdere voorouder. De groep met Archaeopteryx plus negen uitgestorven vogels (Ichthyornis, Sapeornis, enz.) is de stamgroep. Doe je de Neornithes erbij dan heb de pan-groep vogels die voor dit doel aangeduid wordt als Avialae.
De stamgroep van de zoogdieren (Mammalia) zijn de Therapsida, een groep uitgestorven reptielen met één slaapvenster die leefden in het Perm.
De stamgroep van de Hexapoda (zespotigen, o.a. insecten) moet liggen in de Crustacea, maar is niet goed bekend. De Remipedia, een groep van blinde, in grotten voorkomende kleine aquatische kreeftachtigen, gooit de hoogste ogen.