Naar binnen buigende welving van de achterzijde van het bekken, tussen darmbeen en zitbeen, van de zijkant bekeken
Een van de duidelijkste verschillen tussen het menselijk bekken (pelvis) en dat van de chimpansee is dat het darmbeen (ilium) niet als een plaat omhoog staat maar naar achteren gewelfd is. Het heeft daardoor een S-vorm gekregen en tussen ilium en ischium zit een holte, in het Engels aangeduid als “sciatic notch”, hier vertaald met sciatische insnoering. Daaronder ligt nog een kleinere holte in het ischium die “lesser sciatic notch” genoemd wordt. Tussen de kleine en de grote insnoering ligt een driehoekig uitsteeksel, de spina ischiaca (“ischial spine”).
De S-vormige achterkant van het menselijk bekken brengt de kleine bilspieren (musculus gluteus medius en gluteus minimus) naar de zijkant van het bekken, waar ze werken als abductors (bewegen het dijbeen naar buiten), terwijl de gluteus maximus van de zijkant naar de achterkant verplaatst is en bij de mens werkt als extensor (beweegt het been naar achteren).
De sciatische insnoering is onder paleontologen bekend omdat het een goede indicatie is voor bipedalisme. Omdat van fossielen vaak incomplete skeletonderdelen bekend zijn is het soms moeilijk conclusies te trekken over de levenswijze van de soort. Maar aan de hand van een bekken met een intacte achterkant kan altijd met zekerheid geconcludeerd worden of de soort op twee benen liep. Alle bekkens van Australopithecus en Paranthropus hebben een grote sciatische insnoering, net als de mens.
De sciatische insnoering is seksueel dimorf. Bij vrouwen is ze minder scherp dan bij mannen (74 graden bij vrouwen, 50 graden bij de man). Dit houdt verband met het bredere bekken van de vrouw.