Wijze van overerving waarbij het fenotype van de heterozygoot beschouwd kan worden als een mengvorm van de twee homozygote fenotypes
De term intermediaire erfelijkheid is verwant aan de term “codominantie” maar het is niet hetzelfde. In beide gevallen heeft de heterozygoot een fenotype dat onderscheidbaar is van de homozygoten, maar bij intermediaire overerving ligt het heterozygote fenotype er tussen in, terwijl bij codominantie de heterozygoot een fenotype heeft waarin beide allelen apart van elkaar herkenbaar zijn. Intermediaire overerving staat ook bekend als partiële of incomplete dominantie.
Intermediaire erfelijkheid is meer regel dan uitzondering. Volledige dominantie en recessiviteit zijn te zien als de uitersten in een spectrum van dominantierelaties. De mate van dominantie hangt af van de hoeveelheid eiwit die de twee allelen produceren en hoe die hoeveelheden doorwerken in het fenotype.
Een bekend voorbeeld is de verenkleur van kippen. Kruisingen tussen een homozygote witte lijn en een homozygote zwarte lijn geven een blauw-grijs fenotype dat bekend staat als de Andalusiër. Ook bij planten vinden we talloze voorbeelden van intermediaire erfelijkheid, bijvoorbeeld roze bloemen bij een kruising tussen witte en rode variëteiten van vlasleeuwenbek.
Ook bij de mens gedragen veel kenmerken zich als intermediair maar vaak zijn dit kenmerken die door meerdere loci bepaald worden (oogkleur, huidskleur, lichaamslengte). Het is niet correct om zulke kenmerken te analyseren met simpele een-locusgenetica.
In de dierfokkerij wordt een intermediair fenotype herkend doordat het geen “zuivere lijn” is. Bij onderlinge kruisingen produceert zo’n fenotype naast het intermediaire fenotype (50%) ook de oorspronkelijke homozygoten (elk 25%). De nakomelingen van Andalusiërs (genotype BW) omvatten naast Andalusiërs ook witte en zwarte kippen, in de verhouding BB:BW:WW = 1:2:1.