“Biogenetische grondwet”, ook genoemd recapitulatietheorie, die stelt dat de ontogenie van een soort een verkorte herhaling is van zijn fylogenie
Ernst Haeckel (1834 – 1919) was een invloedrijk en veelzijdig Duits bioloog, groot aanhanger van Darwin, die belangrijk heeft bijgedragen aan de verspreiding van de evolutietheorie in Europa.
Haeckel bouwde voort op de Estische bioloog Karl Ernst von Baer die in de negentiende eeuw de regel formuleerde dat de embryo’s van verschillende soorten aanvankelijk op elkaar lijken maar zich in de loop van hun ontwikkeling van elkaar gaan onderscheiden. Maar in tegenstelling tot Von Baer stelde Haeckel dat tijdens de ontogenie de hele afstammingsgeschiedenis (fylogenie) doorlopen wordt. De mens ontwikkelt zich eerst tot vis, daarna tot amfibie en reptiel, daarna tot zoogdier en primaat.
Haeckel ondersteunde zijn theorie met een tekening waarin hij de embryonale ontwikkeling van vis, salamander, schildpad, kip, koe, konijn en mens naast elkaar afbeeldde. Uit deze plaat blijkt inderdaad dat de overeenkomsten aanvankelijk heel groot zijn en dat de verschillende soorten pas later in de ontwikkeling van elkaar gaan verschillen. Op deze afbeelding is veel kritiek gekomen omdat Haeckel de embryo’s geïdealiseerd had weergegeven om zijn punt te maken.
De biogenetische grondwet wordt door moderne evolutiebiologen niet meer geaccepteerd zoals Haeckel hem formuleerde. Wel worden de overeenkomsten tussen embryo’s van verschillende diersoorten gezien als bewijs dat die diersoorten een gemeenschappelijke voorouder gehad hebben. Evolutie van lichaamsvormen werkt namelijk via mutaties in bestaande ontwikkelingsprogramma’s. Bij het vroege embryo hangen de ontwikkelingsprocessen zo sterk samen dat haast geen levensvatbare mutaties mogelijk zijn. Daardoor is de vroege ontwikkeling voor dieren uit hetzelfde fylum gelijk en ontstaat er een fylotypisch stadium.