Encyclopedie van de evolutiebiologie

Prof. Nico M. van Straalen (2019)

Gepubliceerd op 16-06-2020

Ethologie

betekenis & definitie

Gedragsbiologie; studie van diergedrag in relatie tot ontwikkeling en evolutie

Terwijl de klassieke ethologie vooral gaat over natuurlijk diergedrag zoals dat door een waarnemer kan worden genoteerd is de gedragsbiologie eigenlijk breder en omvat ook de neurobiologische en endocrinologische basis van gedrag, alsmede de relatie met genetische disposities en hersenfuncties. Deze deeldisciplines worden aangeduid als gedragsfysiologie en gedragsgenetica. Daarnaast wordt de enigszins ouderwetse term “dierpsychologie” gebruikt, die zich vooral richt op de cognitieve aspecten van diergedrag en extrapolatie naar de mens.

Een klassieke benadering in de ethologie is het ethogram: een lijst van gedragselementen (“poetsen”, “eten”, “grauwen”), specifiek voor een diersoort, waarbij daarachter genoteerd wordt wanneer en hoe lang dat gedrag uitgevoerd wordt in verschillende situaties.

In het begin van de twintigste eeuw was het behaviorisme populair. Deze benadering, gepropageerd door de Russische fysioloog Ivan Pavlov (1849-1936) en de Amerikaanse psycholoog B.F. Skinner (1904-1990), stelde dat gedrag geheel te verklaren is vanuit stimulus-respons-relaties en dat leren niets anders is dan conditionering. Zaken als inwendige motivatie spelen daarin geen rol.

Maar de moderne gedragsbiologie gaat uit van de “vier vragen van Tinbergen”:
- Ontogenie: hoe ontwikkelt het gedrag zich als functie van de leeftijd?
- Fylogenie: wat is de evolutionaire historie?
- Mechanisme: hoe komt het gedrag tot stand?
- Functie: hoe draagt het gedrag bij aan de fitness van het dier?
Deze vragen zijn opgesteld door de oorspronkelijk Nederlandse etholoog en Nobelprijswinnaar Niko Tinbergen (1901-1988), een van de grondleggers van de ethologie.

Gedragsbiologie wordt traditioneel verricht aan vogels en zoogdieren, maar ook inktvissen, kreeftachtigen en insecten lenen zich goed voor gedragsstudies.