Gefossiliseerde keutel of anderszins bewaard gebleven uitwerpsel, geanalyseerd om zicht te krijgen op het dieet en de levenswijze van dieren in vroeger tijden
Omdat uitwerpselen rijk zijn aan micro-organismen en bestaan uit relatief gemakkelijk verteerbaar materiaal is fossilisatie uitzonderlijk, maar toch zijn er verschillende voorbeelden van versteende faeces die licht werpen op de levenswijze van de soorten die ze produceerden.
De belangrijkste toepassingen van coproliet-analyse liggen in de studie van oude beschavingen, mummies, vroege landbouwnederzettingen e.d. Herkenbare onderdelen van planten of parasieten in coprolieten kunnen een aanwijzing geven voor het dieet of ziektes. In sommige gevallen is het mogelijk gebleken om biochemische merkers of DNA te extraheren uit coprolieten. Zo is bijvoorbeeld op basis van de aanwezigheid van humaan myoglobine in menselijke coprolieten daterend uit het jaar 1150, geconcludeerd dat de bewoners van een nederzetting in Zuid-West Colorado, behorend tot het Pueblo-volk, kannibaal waren. Myoglobine is alleen aanwezig in skeletspieren en het hart en kan niet anders dan via consumptie van vlees in de faeces terechtkomen.
Maar ook voor de evolutiebiologie kan coproliet-analyse een nuttige aanvulling zijn. In coprolieten van 50.000 jaar oud gevonden in El Salt (Spanje), toegeschreven aan neanderthalers, vond men coprostanol, een indicator voor carnivorie, maar ook 5β-stigmastanol, wat indicatief is voor planten. Hoewel meestal aangenomen wordt dat neanderthalers uitsluitend of hoofdzakelijk vleeseters waren, duiden deze gegevens erop dat ze ook geregeld plantaardig voedsel consumeerden.
Ook van uitgestorven dieren, vooral van de Pleistocene megafauna (mammoeten, grondluiaards) en van grote dinosauriërs zijn coprolieten bekend. De analyse daarvan geeft belangrijke informatie over hun dieet. Maar coprolieten zijn moeilijk te onderscheiden van niet-biotische concreties en zijn meestal niet tot een specifieke soort te herleiden.