Onderlijf; achterlijf; bij zoogdieren het deel van de romp onder of achter het middenrif; bij geleedpotigen het achterste van de twee of drie lichaamsgedeelten
Bij zoogdieren worden abdomen en thorax gescheiden door het middenrif (diafragma). De holte van het abdomen, de buikholte, wordt aan de binnenkant bekleed door het buikvlies (peritoneum); dit bekleedt ook de buitenkant van de organen. In de buikholte liggen de verschillende onderdelen van het darmkanaal (van maag tot endeldarm) en de daarmee verbonden klieren (alvleesklier, lever). Verder liggen er de geslachtsorganen en hun afvoergangen (bij de vrouw ovaria, eileiders, uterus en vagina, bij de man testes, zaadleiders, zaadblaasjes en prostaat). Tenslotte liggen in de buikholte ook de nieren en de blaas. Het geheel wordt de viscerale massa (ingewanden) genoemd.
Bij andere gewervelde dieren is de scheiding tussen borst- en buikholte minder scherp en zijn de inwendige organen vaak over een langer deel van het lichaam uitgestrekt. Gerekend vanaf de vissen is er een trend dat de organen steeds verder naar achteren komen te liggen en een beperktere plaats innemen langs de lengteas van het dier.
Insecten zijn opgebouwd uit drie onderdelen: kop, thorax en abdomen. Aan het abdomen zitten geen poten, wel soms aanhangsels aan het uiteinde. Ook hier is het abdomen de plaats waar het grootste deel van het darmkanaal ligt plus de geslachtsorganen en het vetlichaam. Bij kreeftachtigen is de voedselverteringsfunctie echter in de thorax geconcentreerd en draagt het achterlijf zwempoten. Bij spinnen wordt het achterlijf opisthosoma genoemd; het is met een nauwe steel verbonden met het voorlijf (prosoma), maar de verdeling tussen voorlijf en achterlijf bij spinnen is niet homoloog met die tussen thorax en abdomen bij insecten.