Pissig - (Eng. pissy?), informeel voor ‘nijdig, geërgerd’. Even keken haar begeleiders pissig. Bert Hiddema: Piri-piri, 1984
Dat vond ik onbeleefd, ik reageerde pissig. Het Parool, 16-03-91
Die gasten van de harde kern van Ajax zijn ontiegelijk pissig dat er een foto van hun dode kameraad is gemaakt. Trouw, 14-11-97