Kapot zitten - niet meer verder kunnen; aan het eind van zijn krachten zijn. Vooral in de sport. → stuk zitten.
Henk zei: ‘Ik zie potverdomme niks meer. Ik zit helemaal kapot.’ Gijs Zandbergen: Alleen op kop, 1980
Ik kan helemaal kapot zitten maar toch door blijven vechten. Roland Liboton in Vrij Nederland, 28-11-87
Merckx reed nagenoeg de hele dag aan kop, de rest van het peloton zat halverwege gewoon kapot. Panorama, 15-05-88
En het gekke is, dat een sprinter die kapot zit toch altijd kan winnen. Wieler Revue, 10-06-88
Zit ie echt kapot, snoep EPO uit de pot. HP/De Tijd, 14-08-98