Woordenboek van Neologismen

Marc de Coster (1999)

Gepubliceerd op 06-06-2017

Buma

betekenis & definitie

Buma - (acron. van burgermannetje), iemand met een foute smaak. Jeugdtaal, vaak pejoratief.

‘Daar heb je een “buma”,’ zei het nichtje en ze wees op een jongeman, waar ik op het eerste gezicht niks vreemds aan zag. ‘Wat,’ zei ik ‘een buma?’ ‘Ja, een buma. Heb je daar nog nooit van gehoord?’ ‘Nee,’ moest ik bekennen. ‘Buma staat voor burgermannetje,’ doceerde mijn nichtje. ‘Zo noem je iemand met een foute smaak, gewoon een verkeerd type.’ Nieuwe Revu, 29-08-87

Een trui dient een col te hebben. Ronde hals is ‘geen kijk’, V-hals is voor buma’s. Haagse Post, 21-11-87

Regisseur Norman Jewison (22 films in 24 jaar waaronder ‘Cincinnati Kid’ en ‘Fiddler on the Roof’) heeft samen met cameraman David Watkin (‘Out of Africa’) een film neergezet waar zelfs de grootste zuurpruimen vrolijk uit zullen komen, of het nu om Yups gaat of om Buma’s. Preview, maart/april 1988

< >