Afzien - sporttaal voor ‘lijden; enorme inspanningen moeten leveren; zwaar ploeteren’. Aanvankelijk Zuid-Nederlands en meer algemeen ingeburgerd. In Nijhoffs Zuidnederlands Woordenboek (1981) treffen we al vindplaatsen aan uit de jaren vijftig. Via de wielertaal en door toedoen van oud-minister-president Van Agt, die vond dat politici net als renners moesten kunnen afzien, is het woord ook in het Noorden populair geworden. Reinsma (1975) vermeldt de term al.
In Mendoza zijn we door een geweldig dal gegaan. We hebben voor het slechte spel allerlei oorzaken gezocht, de bal, het gras, de hoogte, wat hebben de jongens daar afgezien. Vrij Nederland, 11-07-81
Ook buiten de wielertaal weten mensen dat ze zwaar moeten ploeteren of afzien, om dan ineens weg te demarreren. Mark Baeyens: Taal in stukjes, 1982
Terwijl ik daar in andere jaren toch moest afzien, verdomme. Als een beer. Sport International, juli 1989
Hoe dan ook, koersen is pijn lijden. Altijd. In elke wedstrijd. Zelfs bij een criterium moet je soms flink afzien. Nieuwe Revu, 09-07-97