Duits : Zaunkönig
Engels : Wren
Frans : Troglodyte
Fries : Tomke
Betekenis wetenschappelijke naam:
holbewoner.
Een heel klein vogeltje dat niettemin in de winter met krachtig stemgeluid z’n liedje zingt. Zijn naam is tevens verweven met een Griekse sage over de koningskeuze: De vogels zouden diegene tot koning kiezen die het hoogste kon vliegen. Hoewel het er naar uitzag dat de arend dit zou winnen, had het Winterkoninkje - zoals we hem graag noemen - zich ongemerkt op de rug van de grote vogel genesteld en was hij, toen de arend hoog genoeg dacht te zijn, daar bovenuit gevlogen, zodat het kleinste vogeltje koning moest worden. Vele vogels namen daar geen genoegen mee en ze vonden nu dat een koning ook het diepst in de aarde moest kunnen komen. Het Winterkoninkje dook in een muizenhol en bleek hiermee opnieuw te hebben gewonnen. Nu werd een uil bij het muizengat geposteerd om het Winterkoninkje te beletten er eventueel ‘s nachts uit te komen.
De uil viel echter in slaap, het Winterkoninkje vloog weg en werd vervolgens tot koning uitgeroepen. ‘Dit muisje had nog wel een staartje’ voor de uil. Hij werd door andere zangvogels uitgejouwd, durfde zich overdag niet meer te vertonen en gaat sindsdien alleen ‘s nachts op jacht. Maar ook het Winterkoninkje bleef op zijn hoede en sluipt sindsdien verdekt door dicht kreupelhout.
In deze sage is aanvankelijk het Goudhaantje de hoofdfiguur geweest vanwege diens goudgele kruin, welke hem van nature staat als een koningskroon.
Uit de Vlaamse Kempen komt de naam Paternosterbolletje. De naam Druïdevogel (Lb) betekent zoveel als ‘priestervogel’. De Winterkoning beschikte volgens de Kelten over magische krachten; hij bracht geluk en vrede. Toen de Kelten waren verslagen verbonden de overwinnaars ook slechte menselijke eigenschappen aan het vogeltje, daarom heeft men nog vele jaren op tweede kerstdag in Engeland een gedood Winterkoninkje in processie door het dorp gevoerd en dan begraven. Aldus werden kwade geesten verdreven.
Talrijk zijn de varianten rond z’n naam: Winterke(u)ninkje (Fr), Winterkeuninkske (OZV), Weentjerkeuninkske (Wee), Winterkeuninkie(n) (Ste, Tex), Winterkönning (Ov), Winterkloaske (Twe), Wintersjol, Pieperkoning, Pieperkeuning (ZVl), Pieter-Teunis (Rdm), Tuinkoninkje (Ens), Tuunköning, Heggekoning, Keu- ninkske (Lb, OZV), Keunienkje (ZVl) en in Vlaanderen Keuntje en Keunepietje. Waarschijnlijk is Ossekeuninkien (Ste) een variatie op de Duitse volksnaam Ochsen- eugle = osseoog, welk oog qua kleur, grootte en bolvorm met het vogeltje is vergele- ken.
Een soortgelijke gedachtengang ten aanzien van een eikel of een nootje moet hebben geleid tot de namen Ekkelkönneke (Ens), Nutjen (Fr), Njuttenkwennegie (Rij) en Njötnkwannik (Rij).
Gaande door de brandnetels is hij een Nettelkeuni(n)k (Twe, Ut), Nettelkönnink (Ov, Twe) of Neddelkeunke (Gr).
Bij het geven van de namen Krak(k)enut (Sch), Krakernuut en Krakernaat moet men in het vogelgeluid het kraken van een noot hebben gehoord. Als Knüüt is hij een kneutje, wellicht omdat beide vogels een ‘tikkend’ geluid laten horen.
Vlak over de grond vliegend lijkt hij wel een muisje. Zo ontstonden Muske (Fr, Ter), Klein Muuske (SFr) en Muizenbroertje.
Z’n geringe formaat, al dan niet in samenhang met het opstaande staartje, komt tot uiting in de Friese naam en in Tommelid (Fr), hetgeen het zelfde is als duimelot en Klein Duimpje (zie ook bij Goudhaantje), voorts Tumke (Fr), Dumke (Fr, Ter), Duimpje (Tex), Duumpje (ZVl), Doempien (Ste), Duimeling, Duumsluupertje (Goe), Keudeldoemke (Gr), Lyts-Tomke (Fr), Klein Duumke (Ach), Klein Jantje (Ach, NH, ZH), Kleine Jan (ZH), in Vlaanderen Klein Janeke, Tietertje (Twe) = ‘klein mannetje’ en Tideke (Ens). Een Engelse volksnaam is Jenny Wren, dat vrij ver- taald ‘Jansje-kortstaartje’ betekent. Steilstetjen (Twe) en Wipstattje (Gr) doelen dui- delijk op het staartje.
Met Kadolstermenneke (Ens) wordt hij, bij vergelijking met de Zuidnederlandse woorden kadolleken, kadodder en kadul, als ‘klein gedrongen mannetje’ getypeerd, hetgeen als troetelnaampje is bedoeld. Kroetjen (Twe) zou kunnen worden omschre- ven als ‘klein vinnig ding’. Povertietsjen (OZV) en Poverke (Vla) betekenen ‘armza- lig kleintje’, waarvan ‘tietsjen’ vermoedelijk het Franse petit is. Urretje of ‘tobbertje’ getuigt zelfs van zorgelijkheid, althans bij de naamgever.
Vlak bij huis zien we het Winterkoninkje escapades in de heg uitvoeren als Heggekruipertje (Gr, Ut), Heegkroeperke (Gr), Hegnklerken (Rij), Haechsnipke (Fr), Heggetuter (Ach), Heggesluipertje, Sluiper, Tuinkruipertje (Gd, Gr, Ut), Toenkroeperke (Gr) ,Toenkreppelke (Twe), Tuunkroepertie (Dr) , Tuunkruper, Tuunsluper, Tuunhinnerke, Twanhipper (ZwF), Teugnkruperke (Rij), Walkruperken (Rij, Twe) en Wegkroeperke (Gr). ‘Tuun’ heeft eveneens de betekenis van ‘heg’ of ‘haag’.
Hij wordt Baköveke (MLb) en Ovenbekkerke (Kem) genoemd naar het koepelvormig nest dat hij maakt en Ziedklömpke(n) (Ach, Twe) omdat de ingang van het nest aan de zijkant zit. De laatste naam zou ook wel gebruikt zijn om aan te geven dat het nest aan de kant van een sloot is gebouwd. Toetimmerke (ONB) lijkt te doelen op het veilige, bijna ‘dicht-getimmerde’ nest. Maar evenals bij Tuutemmerke (NLb) zal het wel gaan om Toet-immerke, wat zoiets als ‘babbelaar-sjirpertje’ betekent.
De naam Wientipperken (Ach) heeft betrekking op de knikkende bewegingen die hij maakt, zoals iemand die wijn tapt. Ook bij enkele andere vogelsoorten is die vergelijking gemaakt.