D.w.z. iemand bedremmeld maken; eig. iemand door te duivelen, d.i. bij den duivel te vloeken, met vloeken te overstelpen (vgl.
Claes, 50), van zijn stuk brengen; 16de eeuw: iemand verbulderen (Kil.). In de 17de eeuw zeide men hiervoor iemand (ver)duivelen; in de 18de eeuw overdrommelen en thans eveneens in denzelfden zin bedonderen, overdonderen, 17de eeuw verdonderen en verblixemen (De Brune, Bank. II, 54), overbobbelen (Halma, 479); overdommelen (De Bo, 810); zie Taalen Letterb. I, 302; Ndl. Wdb. XI, 1668; De Jager, Frequ. II, aanh . 28; Antw. Idiot 919; Schuermans, 445 b (aldaar ook overbuffelen); nd. einen öwerdüweln, iemand bedriegen (Eckart, 396).