(1898-1971) Ned. romanschrijver, essayist en dichter; was redacteur van 'Forum', medewerker van 'Groot Nederland' en literair redacteur bij de 'NRC'. V. studeerde medicijnen (was enige tijd scheepsarts) en muziek, maar koos in 1932 definitief voor het schrijverschap.
Hij ontwikkelde zich tot een zeer belangrijk en produktief romancier en essayist, door A. Roland Holst getypeerd als een man 'die sneller schrijft dan God kan lezen' (1950). Zijn romans en gedichten zijn geschreven in een weinig soepele, barokke stijl, die gekenmerkt wordt door vele onderbrekingen en correcties. Autobiografische elementen spelen een grote rol, met name in de achtdelige serie over Anton Wachter (zijn alter ego), die haar oorsprong vindt in een lijvig manuscript: Kind tussen vier vrouwen 1932 (postuum uitgegeven in1972). De eerste vier delen hiervan beschrijven zijn jeugd in Harlingen (omgedoopt tot Lahringen): Terug tot Ina Damman 1934, Sint Sebastiaan 1939, Surrogaten voor Murk Tuinstra 1948, De andere school 1949, de latere zijn studententijd in Amsterdam: De beker van de min 1957, De vrije vogel en zijn kooien 1958, De rimpels van Esther Ornstein 1959, De laatste kans 1960. Halfautobiografisch zijn romans als Mijnheer Visser's hellevaart 1936, De koperen tuin 1950, De dokter en het lichte meisje 1951 en Het glinsterend pantser 1956.
Een belangrijk deel van zijn oeuvre vormen voorts de psychologische en historische romans. Tot de eerste categorie behoren o.m. Else Böhler, Duits dienstmeisje 1935, Pastorale 43 1948 (verfilmd in 1978), De redding van Fré Bolderhey 1948, Bevrijdingsfeest 1949, Het genadeschot 1964; tot de tweede o.m. Het vijfde zegel
1937, De nadagen van Pilatus 1938, RumeHand 1940, Aktaion onder de sterren 1941, lersche nachten 1946, De vuuraanbidders 1947, De held van Temesa 1962 en Het proces van meester Eckhart 1970. Tenslotte zijn er enige fantastische, soms naar SF neigende romans: De kelner en de levenden 1949, Een moderne Antonius 1960, Bericht uit het hiernamaals 1964. Naast poëzie (o.a. Verzen 1932, Gestelsche liederen 1949, geschreven tijdens WO II in de tijd dat V. gegijzeld werd in St.Michielsgestel) en novellen, o.a. De bruine vriend 1935, Narcissus op vrijersvoeten 1938, De verdwenen horlogemaker 1939, ontstonden vele essays over uiteenlopende onderwerpen, zoals Lier en lancet 1939, De Poolsche ruiter 1946, Astrologie en wetenschap 1949, De glanzende kiemcel 1950, Kunst en droom 1957 en studies over de symfonieën van Mahler (1960), Sibelius (1962) en Bruckner (1966).
Tot zijn vele literaire onderscheidingen behoren de P.C. Hooftprijs (1950), de Const. Huygensprijs (1955) en de Prijs der Nederlandse Letteren (1971), kort na zijn dood toegekend. V. vertaalde veel werk uit het Engels. In 1977 is een begin gemaakt met de heruitgave van zijn complete romanoeuvre. In 1973 is een Vestdijkkring opgericht, die de uitgave van een 'Vestdijkkroniek' verzorgt.