(geb. 1921) Ned. schrijver en dichter, studeerde letteren en filosofie, was leraar. Zijn verhalen en gedichten hebben doorgaans het Brabantse land als decor; ze zijn licht humoristisch, maar bezitten tevens een weemoedige ondertoon, vaak spreekt er heimwee naar het verleden uit.
Proza o.a. Floris en de muzemannen 1953, De laatste dichter 1965, De wegenwacht is altijd vriendelijk 1972, Wat is dat alles stil, doodstil 1975, Het vergeten leven. Een Peelbiografie 1977, De sieraden 1978, De reünist; Nijmegen als studentenstad 1982. Poëzie: De dames van de zondag 1973 (verzamelbundel; bevat Jan met het visoog, Het vaderland en Condé), De goden slapen - Terug in het gras - Een middelgrote steen 1978.