NBW

Redactie P.C. Molhuysen en PJ. Blok (1914)

Gepubliceerd op 11-05-2022

Stoppelaar, frans de

betekenis & definitie

STOPPELAAR (Frans de), geb. 27febr. 1841 te Varsel, onder Hengelo (Gelderl.), en overl. te Amsterdam 8 Juni 1906. Zijn vader had een kostschool en ook hij werd voor 't onderwijs opgeleid, werd secondant eerst bij Lant te Hilversum, later bij Roodhuyzen te Amsterdam, kwam vervolgens als gouverneur bij de familie Ferf te Bergum en werd in 1866, na de akte M.O. ned. taal- en letterkunde behaald te hebben, leeraaraan de H.B.S. te Deventer.

Hier bleef hij tot Juni 1872 en werd toen compagnon van A.P.M. van Oordt in de uitgeversfirma E.J. Brill te Leiden, in welke zaak de eerstgenoemde vooral met de leiding der administratie belast was en de Stoppelaar de firma meer speciaal naar buiten vertegenwoordigde. Op de Oriëntalistencongressen was de S. een bekend persoon. Nog in het voorjaar van 1905 woonde hij het

Oriëntalistencongres te Algiers bij, doch reeds het volgend jaar stierf hij, na te Amsterdam een ernstige maagoperatie te hebben ondergaan. In 't bezit van een buitengewone werkkracht en altijd dienstvaardig, nam de S. ook buiten zijn eigenlijke zaak nog velerlei betrekkingen waar; hij was o.a. medebestuurder van de leidsche Kweekschool voor bewaarschoolhouderessen, lid van den kerkeraad der doopsgezinde Gemeente te Leiden en bestuurslid van de Internationale vereeniging voor Ethnographie.

MetG.J. Dozy schreef hij een letterkundig leesboek, get. Proza en poëzie (1868; 11de dr. 1911); met P. van Bemmelen redigeerde hij het Sociaal en politisch tijdschrift Metis (1873-75); verder bewerkte hij, naar 't hoogduitsch van Lauckhard. opvoedkundige schetsen, get. Voorschool en huis (1872).

Hij was gehuwd, sedert 1868, metClara Christina Margaretha Lulofs, die hem twee zoons en eene dochter schonk.

Zie: Levensber. Letterkunde 1906, 187.

Zuidema

< >