REEDE VAN SAESVELD (Adriaen van) (1), heer van Saesveld en Brandlicht, geb. te Oldenzaal 1481, overl. 8 October 1541; zoon van Goert of Godard (1) en van Jutte van Rutenberch (kol. 1041).
Hij compareert reeds 21 Juni 1497 in de ridderschap van Overijsel op de kamerklaring te Vollenhove door bisschop Frederik en bezegelt mede den brief, waarbij zijn moeder Jutte van Rutenberch, weduwe van Godert v.R., 25 Mei 1501 de schenkingen bevestigt door wijlen haar echtgenoot in zijn testament aan het klooster Sibculo gedaan. 17 Juni 1501 na doode zijns vaders beleend, behalve met tal van kleine leenen en achterleenen, ook met den hof te Saterslo (Saesveld). Het huis Saesveld, sedert 1360 verwoest, wordt door hem in 1514 herbouwd. In 1504 bevond Adr. van Reede zich buitenslands en kon wegens lijfsgevaar niet op den rechtdag verschijnen. Hij is 30 Aug. 1510 getuige van den bisschop bij een belofte gedaan aan de drie steden van Overijsel; wordt 13 Oct. 1512 te Vollenhove door bisschop Frederik beleend met de vrijheid van Almeloo en het Vriezeveen met alle toebehooren, gelijk Alof van Hekeren van Rechteren des uitgegaan is. Hij transporteert Almeloo in 1516 op Alof van Hekeren voornoemd, die er 15 Sept. van dat jaar mee beleend wordt. Eenigen tijd vóór 4 Jan. 1518 wordt hij door bisschop Philips van Bourgondië aangesteld tot kastelein op het slot te Lage, onder zekere voorwaarden ook door de ridderschap en steden van Overijsel goedgekeurd. 1 Juli 1518 wordt hij drost van Lage en rentmeester van Twenthe genoemd. 29 Jan. 1519 bezegelt Adriaan mede het verbond gesloten tusschen bisschop Filips en de ridderschap en steden van Utrecht en Overijsel en wordt 3 Juli 1520 door den bisschop uit Brussel naar Overijsel gedeputeerd ten einde een geschil bij te leggen tusschen de steden Kampen en Zwolle. In de beide jaren wordt hij raad en huismaarschalk van den bisschop genoemd, als wiens afgezant hij in 1521 naar den rijksdag te Regensburg wordt gezonden.
Bij een welgelukten aanslag op de te Nijenbruggen (bij Ommen) vergaderde overijselsche ridderschap, wordt Adriaan van Reede 10 Juli 1521 door de Zwollenaars, die wegens de genoemde geschillen met Kampen en hun beslechting op hem verbitterd waren, gevangen genomen en naar Zwolle gevoerd; hij bevond zich aldaar op 15 Nov. 1522 nog als gevangene, doch werd kort daarna als een der meest vertrouwde raadslieden van den bisschop aan hertog Karel van Gelre overgeleverd.
Deze wilde hem nu noodzaken of een groot losgeld te betalen (de ƒ 4500, die Karel aan Zwolle moest voldoen) of het huis te Lage, waarvan Adriaan drost was, aan hem, Karel, in te ruimen. Voor het eerste ontbrak hem het geld; het tweede gedoogde zijn eer niet en alzoo bleef Adriaan de gevangene van den hertog. Ondertusschen verdedigde zijn gade na Pinksteren 1523 het slot te Lage manmoedig tegen de geldersche benden, over welken tegenstand Karel zoo verbitterd geraakte, dat hij 25 Sept. van gemeld jaar den drost Berend van Hacfort beval de goederen van ‘Adriaen van Rey’ af te branden en aan zijn huisvrouw geen veilig verblijf te vergunnen. Kort daarop geraakte Karel meer door list, dan door geweld in het bezit van het slot te Lage. Op welke voorwaarden Adriaan van Reede zijn vrijheid terugontving, is op het oogenblik nog niet bekend; hij heeft echter aan die voorwaarden niet voldaan, want toen hertog Karel 25 April 1524 aan de gezanten van ridderschap en steden van Overijsel vrijgeleide gaf naar het Nedersticht, bij zijn oom den bisschop, tot 30 personen toe en 14 dagen lang, stelde hij als voorwaarde, dat Adriaan v. Reede, die ‘vergetende eer en belofte, zich als een verrader tegen hem betoond heeft, onder dat getal niet zal begrepen zijn. Hetzelfde had plaats 8 Febr. 1527, omdat hij ‘zijn belofte aan den hertog niet gehouden had’. Op 28 Oct. 1523 was Adriaan van Reede reeds weer in vrijheid en komt 17 Febr. 1524 voor als ridder en huismaarschalk van den bisschop; hij wordt 15 Nov. 1530 weder als drost van Lage en rentmeester van Twenthe vermeld. Hij wordt 29 Juni 1531 door ridderschap en steden van Ovl. afgevaardigd naar den Keizer en hield in Juli en Aug. d.a.v. als gedeputeerde verblijf ten hove. Hij, met andere edelen, verklaren 22 Nov. van dat jaar bij brieven des keizers ƒ16000 ontvangen te hebben. In 1536, Palmavond, waarschuwt hij de stad Deventer tegen het spionneeren der Gelderschen. Op 20 Dec. 1538 wordt hij door keizer Karel aangesteld tot drost te Diepenheim; in Oct 1541 schrijven de drie steden van Overijsel aan den maarschalk Adriaan van Reede, zich noemende ambtman van Diepenheim, dat hij binnen 14 dagen zijn commissie toone, den eed doe en cautie stelle, nadat hij reeds meermalen daartoe vermaand was, doch er niet aan voldaan had. Indien hij het weigerde, wilden zij zich beklagen waar het behoorde. Dit schrijven heeft hij niet kunnen beantwoorden daar hij toen overleden was. Hij stierf 1541, die octavo mensis Octobris en werd in de kerk te Oldenzaal begraven.
Adriaan van Reede huwde volgens huwel. contract van 15 Sept. 1514 met Lucia van Goer, overleden 1545, begraven bij haar man; dochter van Johan van Goer totHeel,envanJohanna van Montfoort. Zij leefde nog 20 Juli 1545, daar de keizer toen het pandschap van het huis Lage en het rentambt van Twenthe met 3500 keurv. rijnsche guldens aan haar afloste.
Uit dit huw. sproten vijf zoons en vier dochters: Goert of Godard (2) (kol. 1042); Hendrik (kol. 1009); Bitter van Reede was kanunnik te Munster, Deventer en Oldenzaal en wellicht ook te Utrecht; Frederik werd drost van Diepenheim en rentmeester van Twenthe en wordt hij zijn overlijden in 1548 opgevolgd door zijn broeder Johan. Agnes huwt Wennemar van Heyden, Maria huwt Herman van Westerholt; Margaretha werd de echtgenoote van Jan van den Bosch, gezegd Moupertingen, en Lucia stierf, zoo'tschijnt, ongehuwd.
Geschilderde portretten van Adriaen en Lucia op het kasteel Amerongen. Moes vermeldt slechts dat van Lucia (no. 2821).
Zie: van Hattum, Gesch. van Zwolle, 200,203,231,232,293,294; Nijhoff's OorkondenVI, B, 781 en no. 1410; Dodt van Flensburg, Archief, vervolg, II, 39 (34), 260; III, 99, 100 131, 132, 330; Dumbar, Analecta, II, 444, 456, 464, III
599, 600, 615; Blok, Gesch. Ned. Volk F, 531;van Spaen Mss. (Hooge Raad v. Adel).
Regt