REEDE VAN RENSWOUDE (Johan baron van), heer van Renswoude. Geb. te Utrecht in 1593, overl. te 's Gravenhage 7 Febr. 1682; derde zoon van Gerard van Reede van Nederhorst (kol. 1023) en van Mechteld Peunis.
Kanunnik van den Dom te Utrecht 17/27 Nov. 1611; deken van het domkapittel 19 Juni 1620; doet afstand daarvan 15 April 1674. Hij koopt in 1623 Renswoude van Philip van Hamaele, heer tot Brecht en Monceaux, staat deze heerlijkheid in 1640 af aan zijn zoon Gerard v.R. en na diens overlijden, in 1667 aan zijn kleinzoon Johan, heer van Emmichuysen. Uit achting voorden grootvader werd Renswoude 3 Sept. 1674 tot een hooge heerlijkheid verheven.
Wegens Renswoude in de ridderschap van Utrecht beschreven, werd hij 4 Febr. 1634 geeligeerde raad en meermalen afgevaardigde ter Staten-Generaal. In 1641 werd hij naar Friesland gezonden ter beslechting van gerezen geschillen. In 1644 maakte hij naast Willem Boreel, pensionaris van Amsterdam, en Joachimi, den ordinairen gezant, deel uit van het gezantschap, afgevaardigd om een poging te doen tot verzoening tusschen koning Karel I en diens parlement. Johan v. Reede bezocht Karel te Oxford en deze verhief hem 24 Maart 1644 tot engelsch lord, met den titel van ‘baron Reede’ voor hem en zijn nakomelingen. (Sir Edward Walker, een engelsch staatsman, die zich toenmaals bij den koning te Oxford bevond, vermeldt, dat Johan van Reede enkel den titel en rang van baron verkreeg zonder zitting of stem in het parlement). De leden van het Lagerhuis echter gevoelden zich over de tusschenkomst der ambassadeurs zeer gekrenkt en dienden bij den terugkeer van Reede en Boreel (die baronet was geworden) een klacht in, dat de gezanten zich eerder als belanghebbenden dan als bemiddelaars hadden gedragen. Van die klacht werd weinig of geen nota genomen. Als lid der Staten-Generaal was Johan van Reede 7 Dec. 1646 wegens Utrecht tegenwoordig bij het huwelijk van Friedrich Wilhelm, keurvorst van Brandenburg, met Louisa, dochter van prins Frederik Hendrik. In 1652 hield van Reede briefwisseling met Karel II; 12 Sept. schreef hij aan den vorst te St. Germain en presenteerde zijn diensten, zoo Karel die mocht noodig hebben. Bij gelegenheid van een gezantschap naar Denemarken ontving hij van den koning de ridderorde van den Olifant.
Als prinsgezind staatsman had Johan van Reede in de statenvergadering veel invloed. Dit verminderde echter sterk onder het eerste stadhouderlooze tijdperk, voornamelijk daar men hem verdacht hield Willem II te hebben aangezet tot de onderneming tegen Amsterdam. In 1652 werd hij beschuldigd, dat ‘papen en vreemde conventen’ hem de handen hadden gestopt om in hun voordeel werkzaam te zijn. Hij schijnt zich van dien blaam te hebben kunnen zuiveren en wel afdoende, want de Staten van Utrecht, die zijn zaak hadden onderzocht, benoemden hem 23 Oct. 1652 tot hun voorzitter. Jan de Witt
bleef hem echter wantrouwen wegens zijn oranjeen engelschgezindheid en raadpleegde hem dan ook niet over den geheimen last aan de Ruyter in 1664. Hij bleef voorzitter der Staten van zijn gewest tot 1671, in welk jaar, 2 December, hij al zijn bedieningen en waardigheden nederlegde. Doch 16 April 1674 door Willem III wederom tot president der Staten van Utrecht en supernumerair geëligeerden raad aangesteld zijnde, liet hij zich dat welgevallen en deed terstond een voorstel om het stadhouderschap erfelijk te verklaren. (Dit en wat hieraan voorafging is omstandig beschreven door den bekenden geschied- en oudheidkundige Daniël de Milan Visconti, baron des H.R.R., heer van Nyeveld etc. Zijn nagelaten handschrift is afgedrukt in van der Monde's Tijdschrift, zie onder).
Johan van Reede huwde te Utrecht 16 Juni 1616metJacomina van Eeden, geb. in 1595, overl. te Utrecht 22 Sept. 1671; dochter van Hendrik en van Jacomina CuypofKieb. Haar vader was sterk tegen dit huwelijk gekant, waarom de verloofden zich tot de magistraat van Utrecht wendden, die het huwelijk bij besluit van 20 Maart 1616 toestond. Van Reede was met Jacomina meer dan 55 jaren gelukkig in den echt vereenigd; dit feit herdacht hij door een penning met een merkwaardig opschrift, in Engeland geslagen. Een andere penning op hem was reeds in 1645 door Thomas Simon, mede in Engeland, gegraveerd.
In 1619 schilderde Paulus Moreelse hun beider portretten, thans in bezit der familie d'Aumale van Hardenbroek (zie Moes, no. 2264 en 6271). Het portret door Moes onder no. 6271 vermeld als geschilderd door G. Netscher in 1672, houd ik voor de beeltenis van Jacob van Reede tot Nederhorst (1635-1700), wiens broeder met eene van der Marck was gehuwd. Muller vermeldt onder no. 4403 een gegraveerd portret met een uitvoerige levensbeschrijving door P. van der Schelling.
Johan van Reede won bij Jacomina van Eeden acht kinderen, waarvan Gerard (kol. 1036), Frederik (kol. 1033) en Hendrik (kol. 1036) in dit deel voorkomen; Jacoba enMechteld, beiden gehuwd waren met eenen Gijsbert van Hardenbroek; Maria Magdalena de echtgenoote werd van Otto Pynssen van der Aa en twee andere dochters ongehuwd zijn overleden.
Zie: v. der Monde, Tijdschr. Gesch. Utrecht II, 269-284; Diction. ofNation. Biography XLVII, 396; van Loon, Ned. Hist. penn. II, 283; III, 131; Moes. Icon. Bat. no. 6273 en 6276 (de twee eerstgen. dochters). Het adelsdiploma door Karel I aan Johan van Reede geschonken, berust thans in het stadsarchief te Utrecht (legaat douair. van Reede v. Oudtshoorn 1898).
Regt