OTTO V, graaf van Bentheim, burggraaf van Utrecht, zoon en opvolger van Boudewijn (kol. 441), vermeld van 1253 tot 1268.
Hij droeg in 1253 aan den graaf van Gelre al zijn allodiale goederen in diens gebied gelegen op en ontving ze als leen terug; in 1254 begiftigde hij het klooster Marienkamp bij Koevorden; hij was in 1257 in oorlog met den bisschop van Utrecht en door dezen gevangen genomen, doch door de graven van Vlaanderen en Gelre werd deze twist bijgelegd; in 1267 droeg hij zijn broeder
Egbert al zijne goederen in Holland, Zeeland, Gelre en Utrecht gelegen over en trok zich kort daarna onder de ridders der duitsche orde te Utrecht terug, nadat hij deze orde o.a. het patronaatrecht over de kerk te Rhenen en goederen in die buurt ten geschenke gegeven had. Zijne nazaten, hunne hollandsche verwanten reeds niet meer van zoo nabij bestaande, speelden verder in onze gewesten geen rol meer. Otto's kleinzoon Jan ontdeed zich verder van zijn bezit in de Nederlanden: in 1307 verkocht hij het burggraafschap van Utrecht aan de Utengoye's en in 1328 zijne bezittingen in Drenthe en het Sticht aan den bisschop van Utrecht.
Zie: J.H.Jungius, Historia antiq. comitatus Benthemiensis (Hann. Osn. 1773) 251 en vlgg.; en de Oorkondenboeken van Holland en van Groningen.
Obreen