NBW

Redactie P.C. Molhuysen en PJ. Blok (1914)

Gepubliceerd op 11-05-2022

Ortt van schonauwen, jhr. johan

betekenis & definitie

ORTT VAN SCHONAUWEN (Jhr. Johan), geb . te Amsterdam 30 Juni 1810, overl . te Arnhem 16 Oct. 1898, broeder van den voorg., werd als cadet voor het vak van den waterstaat op de artillerie- en genieschool te Delft toegelaten in 1826, ging, toen die inrichting in 1828 werd opgeheven, omdat men de opleiding van alle militairen meer in het midden des lands wenschte (de regeering dacht dus niet aan eene mogelijke scheiding), als cadet naar de Militaire Academie te Breda, en werd met ingang van 1 Nov. 1830 benoemd tot élèveaspirant bij den waterstaat.

Daar intusschen de belgische opstand was uitgebroken, meldde hij zich als vrijwilliger aan en trad hij bij het 2e bataillon jagers in dienst. Hij heeft den Tiendaagschen veldtocht medegemaakt, en werd in Juni 1833 als militair buiten dienst gesteld. Met 1 Jan. 1834 werd hij aan den inspecteur Goekoop toegevoegd en, terwijl hij met 1 Apr. d.a.v. tot aspirant- ingenieur benoemd werd, zien wij hem reeds met 1 Mei van hetzelfde jaar bij verschillende werken onder den ingenieur van Asperen te Amsterdam, en van 1 Mei 1835 onderden ingenieur van Gendtte Alkmaar werkzaam. Met 1 Nov. 1838 werd hij arrondissements-ingenieur te Utrecht, hoewel nog aspirant; eerst 1 Jan. 1840 werd hij ingenieur 2e kl., terwijl hij tegelijk naar Alkmaar verplaatst werd. Hier had hij een zeer omvangrijken dienst, daar er nog geen arrondissement Hoorn bestond, en daardoor, behalve het grootste deel van het Noordhollandsch Kanaal nog de eilanden Vlieland, Terschelling en Wieringen tot dezen dienst behoorden. De werken op Texel behoorden meest tot den dienst van den toen afzonderlijken provincialen waterstaat, hoewel die door rijksingenieurs werd bediend.

Hij was tijdens den ijsgang van het begin van 1841 in Gelderland werkzaam. Te Heteren werd onder zijn toezicht de dijk, die dreigde te bezwijken, op 17 Febr. opgekist, en hij redde te zamen met den ingenieur Blaauw door energiek optreden de Betuwe voor doorbraak (Zie Aanteekeningen betrekkelijkijsbezettingen en overstroomingen, behoorende bij het rapport der inspecteurs van 27 Sept. 1861, 230).

Daar hij een der ingenieurs was, die het best stonden aangeschreven, werd hem in 1842 aangeboden een groot portugeesch grondeigenaar, den markies de Fayal, van advies te dienen over eene kanalisatie van den Taag boven de groote baai, aan welke Lissabon gelegen is. Hij begaf zich daarvoor in Oct. 1842 ter plaatse, en werd vergezeld door zijn broeder; of er iets van het door hem opgemaakt plan gekomen is, is onbekend. Wel is een hem tijdens zijn verblijf in Portugal van regeeringswege opgedragen ontwerp tot verbetering van een droogdok, dat driemaal vergeefs beproefd was, door hen gemaakt en met volledig succes uitgevoerd.

Terwijl hij te Alkmaar was, werd hem de directie van de bedijking van den polder Waard-Nieuwland op Wieringen, groot 460 H.A., opgedragen; deze werd van 1846 tot 1848 uitgevoerd. Verder werd hij in 1848 uitgenoodigd, de in 1847 begonnen, doch weder gestaakte bedijkingswerken van den Prins-Hendrik polder op Texel, groot 490 H.A., tot een einde te brengen; dit was in 1849 geschied.

Op zijn voorstel werd goedgevonden, dat de geheele kust van het noordhollandsche vasteland zou worden getrianguleerd, en dat om de 1000 M. strandpalen geplaatst zouden worden, met de bedoeling, dat daaruit jaarlijks de afstanden van die palen tot de laagwaterlijn, tot de hoogwaterlijn en tot den duinvoet gemeten zouden worden; de triangulatie werd door Ortt verricht, de palen werden in 1843 geplaatst, en sedert zijn elk jaar de genoemde afstanden gemeten, ten gevolge waarvan men zich thans eene goede voorstelling van de afneming van het strand kan maken, terwijl men hieromtrent vroeger in den blinde tastte. Vroeger of later heeft men ook elders langs onze geheele zeekust, ook op de eilanden, dezen maatregel genomen, zoodat thans overal elk jaar strandmetingen plaats hebben.

Met 1 Nov. 1849 werd Ortt belast met de waarneming der betrekking van hoofdingenieur in de provincie Utrecht; daar hij de 15e ingenieur in de ranglijst was, was dit eene groote onderscheiding, al was Utrecht slechts in tijden van hoog opperwater of ijsgang eene belangrijke provincie. Hij had hier tijd voor allerlei commissiën, en werd daarin ook geroepen, als: vanwege Amsterdam om na te gaan, of de aanleg van een kanaal voorde groote scheepvaart door Holland op zijn smalst

mogelijk was; vanwege de ministers van binnenlandsche zaken en oorlog tot het aan het fort Honswijk nemen van proeven ter bepaling van het vermogen van overlaten; van rijkswege: voor de verbetering der afwatering van de Geldersche Vallei in verband met de praamvaart; voor den bouw van vaste bruggen over onze hoofdrivieren; ter beoordeeling der plannen tot verbouwing der schipsluis van het droge dok aan het Nieuwediep; later nog voor de beoordeeling van de andere plannen met genoemd dok; voor de verbetering van het Noordhollandsche Kanaal; voor de verbetering van den Rotterdamschen Waterweg.

Hij werd 1 Jan. 1855 effectief hoofdingenieur. In 1852 was hem, nadat Storm Buysing en J.A. Beijerinck zich onttrokken hadden, aangeboden om directeur van openbare werken in Nederlandsch Indië te worden; ook Ortt sloeg dit aanbod af.

Tijdens de watersnooden van 1855 en 1861, bij den eersten waarvan de Grebbedijk, bij den tweeden de dijken van Maas en Waal en van de Bommelerwaard doorbraken, heeft Ortt zich door zijne activiteit zeer verdienstelijk gemaakt. Met ingang van 1 Apr. 1858 werd hij als hoofdingenieur naar Gelderland, ter standplaats Arnhem, verplaatst. Kort te voren was hem aangeboden, Conrad als ingenieur-directeur van den Hollandschen Spoorweg op te volgen, hetwelk door hem werd afgeslagen. Te Arnhem zijnde, werd hij nog in 1859 van rijkswege in de commissie tot het opmaken van een plan voor de doorgraving van Holland op zijn smalst benoemd, hetzelfde jaar vanwege de provincie Noord-Holland in eene commissie over het afnemen derzeeduinen, en in 1866 van rijkswege in eene commissie ter beoordeeling van het Zuiderzee-plan van Beijerinck.

In al deze commissiën was hij een gewaardeerde kracht, al gingen er geen grootsche denkbeelden van hem uit, als van van der Kun, van Gendten verscheidene anderen van een oudere generatie.

Met ingang van 1 Mei 1870 werd hij benoemd tot inspecteur in de 1e inspectie, bestaande uit de 6 oostelijke provinciën. Hij bleef te Arnhem woonachtig. De invloed van Ortt, die vroeger groot geweest was, was in de laatste jaren van zijn ambtelijk leven sterk gedaald. Al was zijne gezondheid nog goed (hij was van eene bijzonder sterke constitutie), zijn werkkracht verminderde, en onaangenaamheden werden hem niet gespaard.

Met 1 Apr. 1873 werden, daar minister Geertsema meer eenheid in het rivierbeheer noodig achtte, de rivieren onder den met dien datum benoemden inspecteur in algemeenen dienst gebracht, wien daarvoor een hoofdingenieur werd toegevoegd, en dus werden de rivieren in zijne inspectie aan Ortt's bemoeiingen onttrokken. Veel was er ook, waarover zijn ambtgenoot in algemeenen dienst gehoord werd, dat eigenlijk Ortt aanging. Hij diende de laatste jaren niet met de opgewektheid van vroeger, en verzocht daarom met ingang van den dag, volgende op dien, waarop hij 65 jaren oud werd, 1 Juli 1875, zijn eervol ontslag. Hij had de teleurstelling, dat zijne betrekking niet vervuld, doch de waarneming opgedragen werd aan zijn broeder.

Nog vele jaren na zijn pensioen bleef hij, steeds in alles wat op den waterstaat betrekking had, belang stellende, als ambteloos burger te Arnhem wonen. In 1890 werd hij tot eerelid van het Kon. Inst. van Ingenieurs benoemd.

Ortt huwde 19 Mei 1841 metC.M. Alewijn, overl. 7 Jan. 1881, en had bij haar 13 kinderen waarvan 4 zonen; een aantal stierven jong, slechts één zijner zonen, jhr. H.J. Ortt van Schonauwen, heeft den mannelijken leeftijd bereikt en is direc-

teur eener koolzuurfabriek en lid van den gemeenteraad van Loosduinen.

Ramaer

< >