NBW

Redactie P.C. Molhuysen en PJ. Blok (1914)

Gepubliceerd op 11-05-2022

Ortt, jhr. jacob reinier theodoor

betekenis & definitie

ORTT (Jhr. Jacob Reinier Theodoor), geb. te Amsterdam 30 Nov. 1817, overl. te 's Gravenhage 16 Juni 1887, was de zoon van jhr.

H.J.Ortt kapitein ter zee, inspecteur over het loodswezen, en jkvr. A.M. Warin. Hij werd in 1836 cadet voor den waterstaat aan de Militaire Academie te Breda, en met ingang van 1 Oct. 1840 benoemd tot aspirant-ingenieur. Hij werd in Zuid-Holland werkzaam gesteld, ten einde een ontwerp tot kanaliseering van den Hollandschen IJsel te maken, en vervolgens in Mrt. 1842 bij de droogmaking van het Haarlemmermeer, onder J.A. Beijerinck. Hij was daar bij den bouw der stoomgemalen te Spaarndam en de Leeghwater (bij de Kaag) geëmployeerd tot 1 Oct. 1844, afgewisseld door eene reis naar Portugal, ten behoeve van openbare werken aldaar, met zijn broeder (die volgt), van 1 Oct. 1842 tot 1 Jan. 1843.1 Oct. 1844 werd hij naar Sas van Gent verplaatst, waar hem ontwerpen voor afwatering van een deel van Zeeuwsch Vlaanderen werden opgedragen. 1 Jan. 1846 werd hij ingenieur en 1 Febr. 1846 naar Zuid-Holland verplaatst, alwaar zijn dienst hoofdzakelijk bestond in de waarneming van een deel van den provincialen dienst van den ziekelijken ingenieur Boerrigterte 's Gravenhage. Toen de ingenieur M. Beijerinck 2 Febr. 1847 overleed, werd aan Ortt, die uitstekende getuigschriften uit Breda had medegebracht en die ook in de praktijk zeer bekwaam gebleken was, aangeboden, diens leerstoel in de waterbouwkunde aan de delftsche academie in te nemen. Hij bedankte, en toen de ingenieur Storm Buysing (I kol. 525) (die vroeger reeds jaren aan de militaire academie, waar tot 1845 de ingenieurs opgeleid werden, leeraar was geweest) hetzelfde aanbod aannam, volgde Ortt hem met ingang van 1 Apr. 1847 op te Maastricht. Hier werd hij 1 Dec. 1847 belast met den aanleg van het kanaal van Maastricht in de richting naar Luik op nederlandsch gebied. Het kanaal, dat wegens de groote bebouwing, in het bijzonder bij den Pietersberg, die nabij de Maas gelegen is, veel moeilijkheden opleverde, is eenvoudig en goed aangelegd. In het bijzonder de bruggen zijn van een goed doordacht stelsel. Het kanaal is geheel met belgisch geld aangelegd. Toen het gereed was, werd Ortt met 1 Maart 1850 weder met den arrondissementsdienst te Maastricht belast. Tijdens hij hier werkzaam was, ontving hij in 1852 het aanbod, achtereenvolgens door Storm Buysing, Beijerinck en zijnen broeder afgewezen, om directeur der openbare werken in Nederlandsch Indië te worden. Dit aanbod werd ook door hem afgewezen, en de regeering benoemde als zoodanig een indisch genieofficier.

Met 1 Mei 1853 werd Ortt benoemd tot directeur van de hoofdzakelijk met engelsch geld opgerichte maatschappij ‘tot indijking der Ooster-Schelde’, en verkreeg hij verlof als rijksingenieur. Hij vestigde zich eerst te Bath, daarna te Bergen-op Zoom, en dirigeerde de bedijking van den 1en Bathpolder. Het ging deze maatschappij niet voordeelig en het gevolg was ongenoegen met haren directeur, die in het begin van 1855 verzocht, weder in rijksdienst te mogen treden.

Ortt ontving in het voorjaar van 1855 het aanbod om in plaats van F.W. Conrad, die toen met zijne gezondheid sukkelde, directeur der

Hollandsche Spoorwegmaatschappij te worden, maar ook dit, als zoovele andere aanbiedingen, werd door hem afgeslagen. Hij werd 1 Apr. 1855 te Kampen als arrondissements-ingenieur geplaatst. Een bijzondere arbeid in deze standplaats betrof Schokland. Dit eiland, dat zeer laag gelegen is, en op twee plaatsen eene vrij groote bevolking (ongeveer 700 zielen) had, had geen behoorlijke havenruimte; de Schokkers waren zóó verarmd, dat men reeds vroeger eene fabriek op het eiland gevestigd had om hen des winters aan werk te helpen. Maar zij waren nog veel armer geworden, steeds werd in het geheele land voor hen gebedeld, en er moest iets gedaan worden. Ortt stelde den radikalen maatregel voor, alle woningen op het eiland te onteigenen en daardoor de inwoners te dwingen, op het vasteland te gaan wonen. Aan dit voorstel werd in 1858 gevolg gegeven, en de uitvoering werd aan Ortt opgedragen.

Met ingang van 1 Nov. 1859, dus na 19 jaren dienst, werd Ortt tot hoofdingenieur benoemd. Ziet men af van hen, die dit werden vóór 1830, dan is hij degene, die dezen rang in het kleinst aantal jaren dienst bereikt heeft. Hij werd geplaatst in de zeer belangrijke provincie Zeeland, en deed spoedig een voorstel tot het instellen eener commissie over de oeververdediging in die provincie, daar het hem voorkwam, dat hierin geen behoorlijk stelsel betracht werd. Op 9 Juni 1860 werd zulk eene commissie ingesteld, van welke Ortt lid werd; haar verslag is een van de beste van dien aard. Een staat omtrent de calamiteuse polders in Zeeland en den oever, die door het rijk te Ter Neuzen onderhouden moet worden, loopende van 1830 tot 1860, werd door hem uitgegeven.

In Zeeland ontplooide hij ook op ander gebied groote werkkracht. Terwijl overal de aanleg der staatsspoorwegen met hetgeen daardoor noodig was geworden, streng van den waterstaat gescheiden bleef, werd het ontwerpen van het kanaal door Zuid-Beveland en het doen der daarvoor noodige onteigeningen aan Ortt opgedragen. Waarom geschiedde zulks niet ook met het kanaal door Walcheren, hetwelk geheel door spoorwegingenieurs aangelegd werd? Waarschijnlijk om den ingenieur te Middelburg, iemand, die jaren lang gepasseerd was voor hoofdingenieur en voor wien Ortt gewoon was, het werk te doen. Dit ging zoover, dat hij zelfs de verrekeningen met de aannemers opmaakte. Hierbij beging hij de fout, dat hij zonder vergunning des ministers een bedrag voor herstel van een rijks zeilvaartuig aanwendde, dat voor iets anders bestemd was. Hierover werd hij door genoemden ingenieur, J.A. van Dorth, bij minister Thorbecke aangeklaagd, en tot straf werd Ortt naar Groningen verplaatst met ingang van 1 Mei 1864.

Toen de hoofdingenieur P. Kock met ingang van 1 Mei 1866 gepensionneerd werd, werd de dienst in Drente tegelijk met dien in Groningen aan Ortt opgedragen.

Met 1 Mei 1867 wachtte hem een zeer gewichtige werkkring, namelijk die van hoofdingenieur in Noord-Holland, ter standplaats Haarlem. In hetzelfde jaar werd hij lid der commissie tot onderzoek der Zuiderzeeplannen van Beijerinck, en zeer vele waren zijne bemoeiingen met het Noordzeekanaal. Ook werd hij 8 Mei 1870 in de plaats van F.W. Conrad benoemd tot lid der Koninklijke Academie van Wetenschappen, waaruit de wetenschappelijke naam, dien hij had, duidelijk wordt. Uit dit oogpunt zijn zeer merkwaardig zijne onderzoekingen over opwaaiing.

Sedert zijne komst te Haarlem begon eene

rheumatische ziekte Ortt te kwellen, waarschijnlijk het gevolg daarvan, dat hij zijn lichaam nooit had ontzien in het dienen van het rijksbelang. Zij verergerde steeds, en zeker was het bij een zoo eerzuchtig man als Ortt, wien het vroeger in den dienst altijd zoo fortuinlijk gegaan was, niet bevorderlijk tot herstel, dat zijn zooveel jongere ambtgenoot Caland hem voor inspecteur voorbijging. Nog geen twee maanden later, 23 Mei 1873, ontstond er eene vacature als inspecteur in de 2e inspectie en het duurde tot 1 Apr. 1874, eer deze werd aangevuld. Van twee andere ambtgenooten overleed de eene in Jan. 1874, de ander werd met 1 Apr. 1874 gepensionneerd, en dientengevolge was Ortt de oudste hoofdingenieur; hij werd met laatstgenoemden datum inspecteur, en wel voorde provinciën Noord-Brabant, Utrecht, Noord- en Zuid-Holland en Zeeland; zeer gewichtige werkzaamheden wachtten hem, al waren de groote rivieren aan zijne inspectie ontnomen. Onder die werkzaamheden was de verbinding van Amsterdam met den Rijn. Ware hij nog een gezond man geweest, hij zou zich aan het hoofd hebben gesteld van de commissie voor die verbinding. Maar nu liet hij alles aan de hoofdingenieurs over, en gaf hun slechts eenige wenken van geen beteekenis.

Had hij zich maar (gelijk hij toch na zijn pensioen deed) metterwoon te 's Gravenhage gevestigd 1 Maar hij meende verstandig te doen, te verzoeken te Haarlem te mogen blijven wonen, welk verzoek werd ingewilligd. Hij werd 1 Juli 1875 belast met de tijdelijke waarneming der 1e inspectie, zoodat hij nu de inspectie over het geheele land behalve den algemeenen dienst en de rivieren onder zich had. Hem werd een ingenieur tot hulp toegevoegd, en hij koos als zoodanig P. Loke, die jaren lang onder hem gediend had, een bekwaam ingenieur, doch die geen stukken kon afdoen. Ook hierdoor, en door dat Ortt groote gedeelten van het jaar, aan zijne legerstede gekluisterd was, verminderde zijn invloed zeer. Toen de Minister Klerck den waterstaat wilde reorganiseeren, was Ortt, die nog den leeftijd, waarop hij recht had op pensioen, niet bereikt had, naar het schijnt op Klerck's verzoek, bereid, zich voor den dienst te laten afkeuren, en zoo werd hij met 1 Apr. 1881 op verzoek eervol ontslagen, terwijl hem de rang van hoofdinspecteur toegekend werd.

Ortt huwde 25 Juni 1850 L.L.J. de Raikem. Zij hadden 7 kinderen.

Van Ortt's werken zijn de belangrijkste: Waarnemingen en opmerkingen overhet opwaaien van waterin Verh. en med. K. Akad. v. Wet, Afd. Nat, 2e reeks, VI (1872); Iets overkwelen verdamping, ibid. XIII (1877) .

Ramaer

< >