MIDDELBURG (Paulus van), geb. te Middelburg in 1446, gest. te Rome 14 Dec. 1533, ontving zijne eerste opvoeding in de Bogaerdeschool te Brugge en studeerde vervolgens philosophie, theologie en medicijnen aan de hoogeschool te Leuven, waar hij ook Doct. art. en Doct. med. werd. Te Middelburg teruggekeerd, onderwees hij daar dialectiek en theologie, werd priester gewijd en bekwam een kanunniksplaats. Weinig ingenomen met het land en zijne bewoners, bij wie, volgens hem, onwetendheid als hoogste deugd gold, werd hij in 1479 naar Padua geroepen om aan de hoogeschool les te geven in de astrologie en vertoefde hetzelfde jaar eenigen tijd aan het hof van hertog Federigo te Urbino. In een vóór of in 1480 van zijn hand verschenen prognosticon viel hij bekende wiskundigen aan als Bianchini, Beldomandi en Hendrik van Mechelen, werd 1480 lijfarts van den hertog, en zette de publicatie van prognostica voort, ook nadat hij van een reis naar Leuven in 1484, te Urbino was teruggekeerd. Bizonder getroffen door de omstandigheid, dat de door het concilie van Nicea gegeven regel omtrent het vieren van het paaschfeest op den eersten Zondag na de volle maan van het lente-aequinoctium door den foutief aangenomen duur van het tropische jaar meer en meer tot moeilijkheden aanleiding gaf, schreef hij daaromtrent, met voorbericht uit Middelburg, eene Epistola apologetica ad doctores Lovanienses (Lov. 1488), waarover hij in hevigen strijd gewikkeld werd met Petrus van der Beken (de Rivo) te Leuven. Sinds dien, en vooral nadat hij door tusschenkomst van 's hertogs zoon en opvolger, Guidobaldo, 30 Juli 1494 tot bisschop van Fossombrone was benoemd, in welke functie hij zich ook als belangstellende in kunstzaken deed kennen, hield hij zich meer en meer bezig met de chronologie, waarbij hij zich echter meer op theologisch standpunt plaatste en zich de bepaling van de juiste viering van het paaschfeest ten doel stelde dan de geheele herziening van den juliaanschen kalender met het reeds vroeger o.a. door Nicolaus Cusanus voorgestelde overspringen van tien dagen. Bevriend
was hij met bekende tijdgenooten als den astroloog Giacopo da Spira, den philosoof Marsilio Ficino en ook met Nicolaas Copernicus, bisschop van Thorn, die op zijn aandringen naar Rome werd geroepen om inzake de kalenderreformatie advies te geven, terwijl mede door zijne bemoeiingen eene commissie ter voorbereiding van de vraag werd benoemd voor de kerkvergadering van 1512; ten behoeve daarvan vervaardigde hij eene samenvatting zijner voorgaande geschriften over het onderwerp, beschouwde de joodsche, egyptische en arabische tijdrekening, vond een nieuwen maancyclus om de kwestie van het paaschfeest in orde te brengen en gaf het geschrift uit als Paulina de recta paschae celebratione (Foss. 1513), hetgeen hij aan de vergadering aanbood, op zijn aandringen door Leo X in 1514 bijeengeroepen en waartoe ook hijzelf naar Rome werd ontboden om voorstellen te doen. Zonder besluit in 1517 uiteengegaan benoemde de vergadering echter eene commissie voor de zaak met hem aan het hoofd, welke commissie dertien proposities voorstelde als basis tot kalender-hervorming, waardoor de aandacht in volgende jaren op de kwestie gevestigd bleef. Behalve nog twee Compendia over het onderwerp (1514 en 1516) en nog steeds prognostica, gaf hij nog uit: de Numero atomorum totius universi etc. (Romae 1518) ter verdediging van de banken van leening. In 1529 ontving hij te Fossombrone Clemens VII en stond ook in hooge eer bij AlexanderVI, Julius II, Leo X en Paulus III. Einde 1533 werd hij door den laatste naar Rome geroepen om tot kardinaal benoemd te worden, hetgeen hij echter niet meer beleefde. Tot P.'s leerlingen behoorde o.a.J.C. Scaliger; Petrus Vorstius en Fed. Clavarius hebben op zijn graf een lofdicht geplaatst.
Zie: de la Rue, Geletterd Zeeland (Midd. 1741); Paquot Mémoires i.v.; Favaro, Intorno alla vita ed alle opere di Prosdecimo de'Beldomandi(Roma 1879) 165, 167; Id. Lo studio di Padova al tempo di Nicc. Coppernico (1880) en Le matematiche nello studio di Padova dal princ. del sec. XIV alla fine del XVI (1880); Le opere di G alileo Galilie V (Fir. 1895) 293, 302; Marzi, La questione della riforma del calendario nel quinto concilio lateranense (1512-1517) (Fior. 1896) en, met de daar nog gen. bronnen, de Ceuleneer, P.v.M. en de kalenderhervorming in Hand. vlaamsch taal- en geschiedk. congres I (1910) 276-89, dat ook eene bibliographie geeft.
de Waard