MARIA (M ary II Stuart), princes-royaal van Engeland, later prinses van Oranje en koningin van Groot-Brittannië, geb. te Londen 30 April 1662, gest. aldaar 7 Jan. 1695, oudste dochter van James, hertog van York (later James II), en Anna Hyde, gravin van Clarendon, dochter van den engelschen kanselier sir Edward Hyde. Bij de kinderloosheid van koning Karel II en na den vroegen dood harer jonge broeders, werd zij reeds vroeg beschouwd als de toekomstige troonopvolgster en als zoodanig behandeld, vooral na den dood harer moeder (31 Maart 1671); in haar jonge leven nam de strijd tusschen katholicisme en protestantisme - haar moeder was
katholiek gestorven, haar vader was heimelijk katholiek, ging weldra over en hertrouwde (1673) met de streng katholieke prinses Maria Beatrix van Modena reeds een belangrijke plaats in. In 1675 was de over deze overgangen ongeruste open bare meening ook omtrent haarzelve in twijfel. Karel II, die er het oog op had gehouden, dat zij met hare zuster Anna protestantsch werd opgevoed onder opperleiding van Morley, bisschop van Worchester, en Compton, bisschop van Londen, met hare hofkapelaans, onder wie Dr. Lake, liet den onverdachten prins van Oranje, zijn neef Willem III, van wien hij overigens niet hield, hare hand aanbieden, maar deze weigerde koelweg als toen nog wegens den oorlog ‘niet in een toestand om aan eene vrouw te denken’. Eerst in 1677 kwam Willem van zijn kant op de zaak terug en deze werd tegen de wil des vaders en tot ergernis van Lodewijk XIV snel doorgezet, tot groote voldoening van het engelsche volk zoowel als van dat der nederlandsche Republiek, die in dit huwelijk een waarborg zagen voor de voortduring der protestantsche opvolging in Engeland en voor den vrede tusschen de beide staten. Het huwelijk werd 14 Nov. 1677 (huw. contract 3 Nov.) te Londen gesloten.
De schoone en lieftallige, schrandere, veelzijdig begaafde en goed onderwezen, zeer aan haar geloof gehechte, zelfs theologisch ontwikkelde vorstin, die in Engeland aller harten won, deed dat niet minder in de Republiek, al verliet zij Engeland niet dan noode om haar echtgenoot te volgen. Zij woonde in de eerste jaren van haar huwelijk aanvankelijk vooral op het slot Honselaarsdijk, te Breda of in den Haag en bleef getrouw aan hare anglikaansche geloofsovertuiging, die ook door hare, door koning Karel zelf benoemde hofkapelaans onderhouden werd. Het rustige huiselijke leven in Holland behaagde haar weldra zoo, dat zij het later als hare gelukkigsten tijd aanmerkte, al had zij soms te klagen over veronachtzaming door haar gemaal, die veeleer in drukke staatkundige en militaire bemoeiingen en in de jacht smaak vond, ja, in het gezelschap van hare hofdame Elizabeth Villiers. Haar zwakke gezondheid, waarbij weldra het graveel haar kwam kwellen, de ongunstige invloed van het koortsachtige klimaat, deden zich bij haar gevoelen, terwijl herhaalde teleurstellingen deden voorzien, dat zij kinderloos zou blijven. Dat werd vooral van beteekenis, sedert haarvader (1685) als James II den engelschen troon beklommen had en ook hij uit zijn tweede huwelijk aanvankelijk geen kinderen kreeg; zijne toenadering tot Frankrijk en de vurigheid zijner katholieke overtuiging, deden in Engeland meer en meer op haar en prins Willem het oog vestigen, terwijl diens staatkundige en godsdienstige gevoelens hem steeds scherper tegenover zijn schoonvader stelden. De toenemende katholieke actie in Engeland en ten slotte de daar en elders zeer mistrouwde geboorte van een troonopvolger (20 Juni 1688) verergerde deze verhouding.
Ook de prinses kwam meer en meer tegenover haar vader te staan maar dit veroorzaakte reeds in 1686 een toenadering tusschen haar en haar gemaal, waarbij de uit Engeland geweken bisschop Burnet een bemiddelende rol speelde. Van dien tijd af heerschte er tusschen de echtgenooten een volkomen wederzijdsch vertrouwen, allengs tot hartelijke liefde gegroeid. De pogingen van koning James om ook zijne dochter van de voortreffelijkheid van het katholicisme te overtuigen vonden krachtigen weerstand bij haar en de zaak der geboorte van het jonge kind, door hare in Engeland aan het hof gebleven zuster Anna toegelicht, verbitterde deze verhouding, zoodatzij in diepe veront-
waardiging over het gedrag haars vaders haren echtgenoot met kracht steunde in diens optreden tegen hem. De onderneming van Willem III tegen Engeland (Nov. 1688) geschiedde in volkomen overeenstemming met haar, daar zij ten volle overtuigd was van de droeve noodzakelijkheid ervan tot handhaving van het protestantisme in Engeland en daarbuiten en van de engelsche volksvrijheden. Met spanning volgde zij den loop der zaken, met voldoening den goeden uitslag der onderneming. Nog in Dec. naar Engeland geroepen, kon zij wegens storm en tegenwind eerst 18 Febr. 1689 oversteken en hield zij vier dagen later haren feestelijken intocht in Londen, waar zij en haar gemaal den troon van James beklommen als koning en koningin van Engeland. Van een ondergeschikte verhouding, waarbij zij als koningin en hij als prinsgemaal of met eenige geringere bevoegdheid dan zij zou optreden, wilde zij geen oogenblik weten evenmin als de Prins zelf. De kroning had 21 April 1689 plaats.
En hiermede begon in haar leven een tijdperk vol zware verantwoordelijkheid, daar zij, zoowel tijdens de aanwezigheid van haren echtgenoot als wanneer hij wegens staats- of oorlogszaken afwezig was, in alle belangrijke regeeringshandelingen gemoeid werd en zich met de handhaving der nieuwe constitutioneele verhoudingen tegenover de beide groote engelsche staatspartijen belastte. Bovendien had zij ernstig leed van de vijandelijke betrekkingen tot haren vader en ondervond voortdurend de gevolgen harer kwalen. Maar met standvastigheid en takt wist zij, geholpen door hare groote populariteit, alle bezwaren te boven te komen, ook die tegen haren aan de Republiek en aan zijne hollandsche omgeving gehechten echtgenoot, voor wiens autoritairen geest het leven van een constitutionneel vorst evenmin gemakkelijk was. Steeds, meestal in Londen en Hamptoncourt wonend, heeft zij hem in zijn zware taak ter zijde gestaan en door hare liefdevolle zorg hem die taak verlicht. In het laatst van 1694 overviel haar een ziekte, die men voor het besmettelijke St. Anthonisvuur hield en die haar verzwakt gestel in weinige dagen sloopte. Haar diepgetroffen echtgenoot, die haar als zijn onwaardeerbare hulp en steun meer en meer was gaan waardeeren en liefhebben, liet haar met schitterende praal in de Westminsterabdij begraven.
G. Netscher (1653, in de Ermitage te St. Petersburg, gegraveerd door J. Houbraken), P. Lely (Hampton Court), G. Kneller (Windsor Castle, ook gegraveerd door J. Houbraken), W. Wyssing (Hampton Court, gegraveerd door J. Verkolje), J.H. Brandon (1694, stadhuis te 's Hertogenbosch) en vele anderen hebben haar
portret geschilderd (zie: E.W. Moes, Iconographia Batava no. 4805).
Hare dagboeken en eenige harer brieven zijn uitgegeven, de laatste door Dalrymple, MemoirsofGreatBritain (Londen 1790) III, 68 vlg.; de eerste door gravin M. Bentinck, Lettres et Mémoires de M. reine d'Angleterre (La Haye, Paris, Londres 1880), en door R. Doebner, Memoirs ofMary Queen ofEngland (Leipzig 1886). Over haar, behalve in de geschiedwerken uit en over haren tijd en over Willem III, waaronder Macaulay, HistoryofEngland in de eerste plaats genoemd moet worden: F.J.L. Krämer, Maria IIStuart (Utrecht 1890), waarvan tal van gegevens uit de oudere literatuur en de bronnen melding wordt gemaakt. Onder deze is over haar verblijf in de Republiek van belang Burnet, Memorial of Mary (London,
1695 enz.), en H. Sidney, Diaryand Correspondence ed Blencowe (London 1843, 2 vol.).
Blok