Freiherr, * 23. 2. 1864 te Praag, ambtenaar in staatsdienst. Studeerde in de rechten, tegelijkertijd echter muziek bij Zd.
Fibich en L. Grünberger. Componist van liederen, pianomuziek, koren, cantates, Sinfonische Lieder ohne Worte op. 24, een strijkkwartet, het muzieksprookje Das Glück (1898), het mysteriespel Christus. Schreef onder meer: Mozart in Prag (1892 — Tweede druk 1900), Robert Franz (1894), Musikalisches aus alten und neuen Taeen (1897), Johann Strauss (1900), een omwering van Kothe's Musikgeschichte (1909—1920), enz.