* 29. 1. 1874 te Weenen, leerling van het conserv. (R. Fuchs) en de universiteit aldaar, werd 1902 Dr. phil., was 1911— 1920 directeur der muziekafdeeling van de Staatsbibliotheek te Weenen, 1915privaat-docent, 1920 buitengew. hoogleeraar.
Heeft veel kerk- en kamermuziek gecomponeerd, doch moet in de eerste plaats genoemd worden wegens zijn Studien zur Entwicklungsgeschichte der ornamentalen Melopöie (1913). Schreef verder o.a. over Mozart als theoreticus, de muziek der Turken en Kaukaziërs en tallooze bijdragen in muziekwetenschappelijke tijdschriften.